hoofdstuk 2 15-10-22 Flashcards

1
Q

systemische toediening

A

wanneer een geneesmiddel in het lichaam wordt gebracht. (via de bloedsomloop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

lokale toediening

A

wanneer het geneesmiddel kan worden aangebracht op de plek waar het werkzaam moet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

toedieningswegen

A

geneesmiddelen die op verschillende manieren worden toegediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cubaan

A

op de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inhalatie

A

het geneesmiddel wordt samen met de lucht ingeademd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tracheaal

A

luchtpijp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nasaal

A

neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

transdermale toediening

A

vanaf een pleister, door de huid in het bloed terecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oraal

A

via de mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sublinguaal

A

onder de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rectaal

A

geneesmiddel wordt in de laatste deel van de darm gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

parental

A

toediening via injectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

subcutane injectie

A

injectie onder de huid aangebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

intraveneus

A

injectie direct in de ader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly