Hoofdstuk 2 Flashcards
Zitten
Are sitting
De kantine
The canteen
Deze
This
De plaats
Seat/place
Vrij
Free
Ja hoor
Yes
Zo
Okay/right
Een
A/an
Lekker
Nice/delicious
Het kopje (de kop)
Cup
De koffie
Coffee
Al lang
For a long time
Pas/allen
Only
Of
Or
Welke
What
Eigenlijk
Actually/really
Vandaag
Today
Donderdag
Thursday
Augustus
August
Morgen
Tomorrow
Ik ben jarig (jarig zijn)
It’s my birthday
Wat leuk
How nice
December
December
Dus
So/therefore
De winter
Winter
Krijg (krijgen)
Get/receive
Het bezoek
Visit/visitors
De broer (broers)
Brother (brothers)
Jonger (jong)
Younger (young)
Maar
But
Wel
Certainly
Langer (lang)
Taller
Nog meer
Any more
De zus (zussen)
Sister (sisters)
Nog
As well/yet
Kijk (kijken)
Look
De foto
Photo
Goh
Oh
Heel
Very
Andere
Other/different
Het type
Type
Blond
Blonde
Het haar
Hair
Donker
Dark
De ouders
Parents
Komen op bezoek (op bezoek komen)
Pay a visit/come for a visit
Op dit moment
At the moment
Indonesië
Indonesia
Doen
Are doing
Daar
There
Op vacatie
De vacatie
On holiday
Holiday
De vader
Father
Voor
For
Zijn
His/is/are
Het work
Work