Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

nature

A

aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nurture

A

omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stadium (fase)

A

Een duidelijk afgrensbare periode binnen de ontwikkeling, waarin een aantal kenmerkende vaardigheden of gedragingen gezamenlijk voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

es (id)

A

Eerste en vroegste aspect van de persoonlijkheid. Een vat van (seksuele) impulsen dat bij de geboorte de enige drijfveer van het individu is. Centraal staat het lustprincipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ich (ego)

A

het tweede aspect van de persoonlijkheid. Gaandeweg gevormd door het realiteitsprincipe dat de driften tracht in te tomen en rekening houdt met de eisen van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

über-ich (superego)

A

het derde en laatste aspect van de persoonlijkheid, geleid door het gewetensprincipe. Te vergelijken met een morele standaard of innerlijke rechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

libido

A

freuds term voor seksuele drijfsveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

erogene zones

A

locatie van het lichaam, zoals mond, anus of genitaliën, die het centrum van lustgevoelens vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

castratieangst

A

angst van de jongen die zich in de fallische fase (3-6 jaar) bevindt om de penis, bron van lustgevoelens, te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oedipuscomplex

A

jongen begeert moeder en beschouwt vader als rivaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

elektracomplex

A

meisje verwijdt moeder het gemis van een penis voelt zich aangetrokken tot vader die er wel een bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

penisnijd

A

meisje zou jaloers zijn op vader omdat hij een penis bezit en zij niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

schema

A

term van piaget voor een flexibel patroon van gedachten en handelingen dat bedoeld is om vat te krijgen op een ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

adaptatie

A

het zich aanpassen aan de eisen die de omgeving stelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

assimilatie

A

piagets term voor het proces waarin nieuwe ervaringen binnen de bestaande schema’s worden ingepast. De oorspronkelijke ervaring kan vervormd worden om dit inpassen mogelijk te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

accomodatie

A

piagets term voor het proces waarin nieuwe ervaringen aanleiding geven tot verandering en uitbreiding van de bestaande schema’s