Hoofdstuk 2 Flashcards
nature
aanleg
nurture
omgeving
stadium (fase)
Een duidelijk afgrensbare periode binnen de ontwikkeling, waarin een aantal kenmerkende vaardigheden of gedragingen gezamenlijk voorkomen
es (id)
Eerste en vroegste aspect van de persoonlijkheid. Een vat van (seksuele) impulsen dat bij de geboorte de enige drijfveer van het individu is. Centraal staat het lustprincipe
ich (ego)
het tweede aspect van de persoonlijkheid. Gaandeweg gevormd door het realiteitsprincipe dat de driften tracht in te tomen en rekening houdt met de eisen van de omgeving
über-ich (superego)
het derde en laatste aspect van de persoonlijkheid, geleid door het gewetensprincipe. Te vergelijken met een morele standaard of innerlijke rechter
libido
freuds term voor seksuele drijfsveer
erogene zones
locatie van het lichaam, zoals mond, anus of genitaliën, die het centrum van lustgevoelens vormt
castratieangst
angst van de jongen die zich in de fallische fase (3-6 jaar) bevindt om de penis, bron van lustgevoelens, te verliezen
oedipuscomplex
jongen begeert moeder en beschouwt vader als rivaal
elektracomplex
meisje verwijdt moeder het gemis van een penis voelt zich aangetrokken tot vader die er wel een bezit
penisnijd
meisje zou jaloers zijn op vader omdat hij een penis bezit en zij niet
schema
term van piaget voor een flexibel patroon van gedachten en handelingen dat bedoeld is om vat te krijgen op een ervaring
adaptatie
het zich aanpassen aan de eisen die de omgeving stelt
assimilatie
piagets term voor het proces waarin nieuwe ervaringen binnen de bestaande schema’s worden ingepast. De oorspronkelijke ervaring kan vervormd worden om dit inpassen mogelijk te maken