Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 7 axioma’s bij optelling en vermenigvuldiging?

A
  1. Voor elke a,b ∈ ℤ geldt a+b ∈ ℤ. De verzameling ℤ is gesloten voor de bewerkingen optelling en vermenigvuldiging of vermenigvuldiging en optelling zijn inwendige bewerkingen.
  2. Voor alle a,b ∈ ℤ geldt a+b = b+a en ab = ba. De bewerkingen optelling en vermenigvuldiging zijn commutatieve of abelse bewerkingen.
  3. Voor alle a,b,c ∈ ℤ geldt (a+b)+c = a+(b+c) en (ab)c = a(bc). De bewerkingen optelling en vermenigvuldiging zijn associatieve bewerkingen.
  4. Voor alle a ∈ ℤ geldt a+0 = a en a*1 = a. Het getal 0 is het neutraal element van de optelling en het getal 1 is het neutraal element van de vermenigvuldiging.
  5. Voor alle a,b,c ∈ ℤ geldt a(b+c) = ab + ac. De (linkse) distributiviteitsregel (wegens 2. ook rechtse) van de vermenigvuldiging t.o.v. de optelling geldt.
  6. Voor alle a ∈ ℤ bestaat er een element -a zodat a+(-a)=0. Elk geheel getal bezit een tegengesteld geheel getal
  7. Als ab = ac en a≠0, dan is b = c. De linkse schrappingswet (wegens 2. ook de rechtse) geldt voor de vermenigvuldiging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer is een relatie een partiële orderelatie/ordening? (Bij ≤)

A
  1. Reflexief : voor alle a ∈ ℤ geldt a≤a
  2. Anti-symmetrisch: voor alle a,b ∈ ℤ geldt: als a≤b en b≤a, dan is a=b
  3. Transitief: voor alle a,b,c ∈ ℤ geldt: als a≤b en b≤c dan is a≤c
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is een relatie een totale orderelatie/ordening? (Bij ≤)

A

Indien elke a,b uit ℤ vergeleken kunnen worden, noemt men de ordening een totale ordening of totale orderelatie.

≤ is totaal: Voor alle a,b ∈ ℤ geldt: a≤b of b≤a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef een voorbeeld van een pärtiele orderelatie die niet totaal is.

A

Een voorbeeld van een partiële orderelatie die niet totaal is is de relatie ‘deelt’ (a|b) op de verzameling van de positieve getallen, want niet elke 2 elementen kunnen met elkaar vergeleken worden (2∤3 en 3∤2).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 2 eigenschappen van strikt-orderelaties?

A

Transitief en anti-reflexief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Om de relatie ≤ in verband te brengen met de bewerkingen op de gehele getallen hebben we 2 axioma’s nodig, welke?

A
  1. Voor alle a,b,c ∈ ℤ geldt: als a≤b, dan ook a+c≤b+c

2. Voor alle a,b,c ∈ ℤ geldt: als a≤b en c≥0 dan bc ≤ ac

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is een getal een benedengrens? En wanneer is het een kleinste element?

A

Noem X een willekeurige deelverzameling van ℤ, dan is het getal b een benedengrens van X als voor alle elementen x van X geldt: b≤x.

Als een benedengrens van X tot de verzameling X behoort, is deze het kleinste element van X.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het axioma van de goede ordening?

A

Als X een deelverzameling is van ℤ, verschillend van de lege verzameling, die een benedengrens heeft, bezit zij een kleinste element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geldt het axioma van de goede ordening ook voor ℚ?

A

Dit axioma geldt voor ℤ, maar niet voor ℚ (neem X = {1/n | n ∈ ℤ, n ≥ 1} heeft minstens een benedengrens (namelijk 0) maar geen kleinste element)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het principe van het kleinste tegenvoorbeeld?

A

Stel S⊆ℕ* waarvoor we willen bewijzen dat S = ℕ. We gaan dit doen uit het ongerijmde, als S ≠ ℕ dan bestaat er volgens het axioma van de goede ordening een kleinste element in ℕ* \ S, dit element noemen we het kleinste tegenvoorbeeld. Als we uit het bestaan van dit element een tegenstrijdigheid tegenkomen, volgt daaruit dat S = ℕ*

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de inductiebasis?

A

Het feit dat het resultaat waar is voor n = 1 noemt men de inductiebasis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de inductiehypothese? (IH)

A

De veronderstelling dat de uitdrukking waar is voor n = k noemt men de inductiehypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kan je het principe van het kleinste tegenvoorbeeld ook toepassen op ℤ?

A

Het inductieprincipe kan op deze manier niet toegepast worden op ℤ want ℤ heeft geen kleinste element.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het ladenprincipe van Dirichlet?

A

Veronderstel dat we m objecten willen verdelen in n ≥ 1 laden, dan is het onmiddelijk duidelijk dat indien er meer objecten zijn dan laden, er ten minste 1 lade is die meer dan 1 object bevat. Dit wordt het ladenprincipe of duivenhokprincipe genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een eindige verzameling?

A

Een verzameling X waarvoor er een n bestaat waarbij men een bijectie kan opstellen tussen X en ℕ[1,n] is een eindige verzameling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is een oneindige verzameling aftelbaar?

A

We noemen een oneindige verzameling X aftelbaar als er een bijectie bestaat van ℕ naar X, indien er geen zo’n bijectie bestaat, noemt men de verzameling niet-aftelbaar of overaftelbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Zijn eindige verzamelingen altijd aftelbaar?

A

Ja.

18
Q

Is ℤ aftelbaar?

A

Ja.
Beschouw de afbeelding van ℕ naar ℤ: f(n) = { n/2 als n even is | -(n+1)/2 als n oneven is }

Deze f is een bijectie en de rij of geordende waardenverzameling van f is (0, -1, 1, -2, 2, …).

19
Q

Is ℚ aftelbaar?

A

Er bestaat een bijectie f van ℕ naar ℚ waarvan de rij er als volgt uitziet:(0,-1,1,-2,-1/2,1/2 ,2,-3,-3/2,-2/3,-1/3,…)

Om de plaats van a/b te bepalen in deze rij, gebruiken we niveaus. Op niveau 0 komt enkel het getal 0. Voor de volgende niveaus nemen we aan dat de breuk niet vereenvoudigbaar is en a≠0 en b>0. We nemen nu n = max(|a|, b) het niveau van de breuk. Per niveau worden de getallen gerangschikt volgens de orderelatie < van ℚ. Dan krijgen we een lijst van volgende gedaante:

n |
0 | 0
1 | -1, 1
2 | -2, -1/2, 1/2, 2
3 | -3, -3/2, -2/3, -1/3, 1/3, 2/3, 3/2, 3
...

Elk rationaal getal komt juist een keer voor in deze lijst en aangezien elk niveau een eindig aantal getallen bevat, is ℚ aftelbaar.

20
Q

Is ℝ aftelbaar?

A

Deze verzameling is niet-aftelbaar. Bewijs: we gaan dit bewijzen door aan te tonen dat het interval [0,1] niet aftelbaar is d.m.v. Cantor’s diagonaalmethode.

Veronderstel het tegendeel, dat er een bijectie f van ℕ naar [0,1] met volgende waarden:

f(0) = 0.a0b0c0…
f(1) = 0.a1b1c1…
f(2) = 0.a2b2c2…

Hierbij zijn ai,bi,ci,… een cijfer van 0 tot 9. Merk op dat sommige getallen meerdere notaties kunnen hebben in deze rij als ze een oneindig aantal nullen of negens bevatten (0.8000… = 0.7999…).

We gaan nu een getal x dat niet in deze lijst zit produceren op volgende manier:

x = 0.x0x1x2… waarbij xi = { ai+1 als ai≤7 / 1 als ai ∈ {8,9} }

Het getal x zit niet in de lijst, aangezien het voor elke n verschilt van het getal op plaats n op de n-de plaats en niet anders schrijfbaar want het zal nooit een 0 of een 9 bevatten, dus zeker geen oneindig aantal. Dit getal x is strijdig met de definitie van f, dus kan er geen bijectie opgesteld worden van ℕ naar ℝ en dus moet ℝ niet-aftelbaar zijn.

21
Q

Wanneer zijn 2 verzamelingen disjunct?

A

Wanneer zij geen element met elkaar gemeen hebben.

22
Q

Wat is het vereenvoudigd somprincipe?

A

Als Ai k disjuncte, eindige verzamelingen zijn, dan is de de kardinaliteit van de unie van deze Ai’s gelijk aan de som van de kardinaliteiten van de individuele Ai’s.

23
Q

Wat is het eenvoudig inclusie-exclusie principe?

A

Als A en B twee eindige verzamelingen zijn, dan gedlt: |A ∪ B| = |A| + |B| - |A ∩ B|

24
Q

Hoeveel is Vn^0? (Variaties)

A

Vn^0 = 1 (er is maar 1 manier om 0 elementen te nemen)

25
Q

Wat is een permutatie?

A

Een permutatie is een bijectie van een verzameling met n elementen op zichzelf.

26
Q

Wat is een variatie?

A

Een variatie van k elementen uit n elementen is een geordend k-tal van k verschillende elementen gekozen uit een verzameling van n elementen.

27
Q

Wat is een combinatie?

A

Een combinatie van k elementen uit n elementen is een deelverzameling met k elementen uit de verzameling van n elementen.

28
Q

Bewijs dat P(n, k) = C(n,k)*k!

A

Een variatie van k elementen uit n elementen ontstaat door eerst een deelverzameling van k elementen te nemen uit n elementen en daarna de volgorde vast te leggen. Dit eerste kan per definitie op Cnk manieren, dit tweede op k! manieren. In totaal kan men dus Cnk*k! variaties van k elementen nemen uit n elementen.

Gevolg: Voor alle n, k ∈ ℕ met k ≤ n geldt: C(n, k) = P(n, k)/k! = n!/((n-k)!*k!)

29
Q

Geef me de 3 eigenschappen van combinaties.

A
  1. Voor alle n, k ∈ ℕ met k ≤ n geldt: C(n, k) = C(n, n-k)
  2. Voor alle n, k ∈ ℕ met k + 1 ≤ n geldt: C(n, k+1) = C(n, k)(n-k / k+1)
    Bewijs: C(n, k+1) = n!/ (k+1)!
    (n-(k1))! = (n! / k!(n-k)!)*(n-k / k+1) = C(n, k) *(n-k / k+1)
  3. Voor alle n, k ∈ ℕ met k ≤ n geldt de formule van Stifel-Pascal: C(n,k) = C(n-1, k) + C(n-1, k-1)
    Bewijs: We kunnen deze eerste verzameling opsplitsen in twee deelverzamelingen, namelijk degenen die a bevatten en degenen die a niet bevatten. Deze eerste zal C(n-1, k) elementen bevatten, deze tweede C(n-1, k-1). Hieruit volgt de formule.
30
Q

Wat is de driehoek van Pascal?

A

Uit de formule van Stifel-Pascal C(n,k) = C(n-1, k) + C(n-1, k-1) volgt een recursieve methode om binomiaalgetallen te berekenen. Deze getallen kan men in een driehoek plaatsen, die men de driehoek van Pascal noemt.

31
Q

Wat is een herhalingsvariatie?

A

Een herhalingsvariatie van k elementen uit n elementen is een geordend k-tal uit een verzameling van n elementen.

32
Q

Wat is een herhalingscombinatie?

A

Een herhalingscombinatie van k elementen uit n elementen is een niet-geordend k-tal, gekozen uit n elementen.

33
Q

Hoeveel keer kunnen elementen voorkomen in combinaties, variaties, herhalingscombinaties en herhalingsvariaties en in welke maakt volgorde niet uit en in welke wel?

A

Elk element mag 1x voorkomen Elk element mag meer voorkomen
Volgorde maakt niet uit Combinatie Herhalingscombinatie
Volgorde maakt uit Variatie Herhalingsvariatie

33
Q

Hoeveel keer kunnen elementen voorkomen in combinaties, variaties, herhalingscombinaties en herhalingsvariaties en in welke maakt volgorde niet uit en in welke wel?

A

………………………………………Elk element mag 1x voorkomen Elk element mag meer voorkomen
Volgorde maakt niet uit Combinatie Herhalingscombinatie
Volgorde maakt uit Variatie Herhalingsvariatie

34
Q

Hoe kan je berekenen hoeveel deelverzamelingen een verzameling heeft?

A

Een verzameling X van n elementen bezit 2n deelverzamelingen.

Bewijs: Noem X = {x1, x2, …, xn} en Y = {0,1}. Voor elke deelverzameling van X, namelijk S kunnen we een functie fS van X naar Y opstellen. Deze functie is als volgt gedefinieerd: fS(xi) = { 0 als xi ∉ S | 1 als xi ∈ S }. Het aantal deelverzamelingen is dus gelijk aan het aantal zulke functies men kan opstellen. Dit aantal is gelijk aan het aantal herhalingsvariaties van n elementen uit 2 elementen, namelijk 2n

35
Q

Hoe kan je het binomium van Newton berekenen?

A

(a+b)ⁿ = Σ voor k=0 tot n van (ⁿₖ)aᵏbⁿ⁻ᵏ

36
Q

Hoe kan je het veralgemeend inclusie-exclusie principe berekenen?

A

Als A1, A2, … An eindige verzamelingen zijn, dan is |A1 ∪ A2 ∪ … ∪ An| = α1 - α2 + α3 - … + (-1)^n-1 αn.

37
Q

Wat is een wanorde?

A

Een permutatie zonder fixelementen of wanorde is een permutatie die geen elementen bevat die “juist” staan.

38
Q

Wat zijn de Stirling getallen?

A

Een Stirling getal S(n,k) is het aantal mogelijkheden waarom een verzameling X van n elementen kan schrijven als een disjuncte unie van k niet-ledige deelverzamelingen.

39
Q

Hoe wordt het Stirling getal S(n, k) met 1 ≤ k ≤ n recursief gedefinieerd?

A

Het Stirling getal S(n, k) met 1 ≤ k ≤ n wordt recursief gedefinieerd door:

S(n, 1) = 1
S(n, k) = S(n-1,k-1) + kS(n-1,k) als 2 ≤ k ≤ n-1
S(n, n) = 1

40
Q

Wat zijn multinomiaalgetallen?

A

Het aantal verdelingen van k verschillende elementen over n elementen, waarbij we elk element i net ni keer willen gebruiken (met n1 + n2 + … + nk = n) noemen we een multinomiaalgetal.