HOOFDSTUK 14 Flashcards
Humorale immuniteit
CR2, CD19, CD81
B-cel coreceptor
CR2 bind C3d
CD40L
Costimulus van Th cel op B-cel (CD40)-> isotype switching en affiniteitsmaturatie
=> plasmacellen en geheugencellen
BLIMP1
zorgt voor finale differentiatie tot plasmacel
TNF of Lymfotoxine (LT)
differentiatie fibroblasten -> FDC
M(icrofold)-cellen
Cellen in darmmucosa
Brengen antigenen uit darm naar Peyerse platen voor captatie door DC
CCR9 en CCL25
Homing van geactiveerde T-cellen naar darmmucosa
IgM
Pentameer, gevormd in LN, beenmer, milt
Bindt heel sterk complement
Penetreert moeilijk in extracellulaire vloeistoffen door grootte, vooral in bloedbaan
Geen celgebonden receptoren voor IgM
Lage affiniteit, amper neutraliserend effect
IgG
Dominante Ig van immmuunsysteem, gevormd in beenmerg
Bindt complement, Fc receptoren
Neutraliserend effect door hoge affiniteit
IgA
Gevormd door plasmacellen in MALT (dimeer), milt en LN (monomeer)
Monomeer: in bloed, neutralisatie van pathogenen
Dimeer: in extracellulaire vloeistoffen
Wekt minder inflammatie op (veel in darm)
FcRn
Transporteert IgG over epitheliale cellen van bloed naar extracellulaire vloeistof (bv darmlumen)
+ IgG transport van moeder naar kind (FcRB)
Poly-Ig receptor
Transport van IgA over epitheelcellen naar lumen
IgE
bindt aan mastcellen
Haemagglutinine
Viraal eiwit, dringt epitheliale cellen binnen door binden op oligosacchariden (IgA hiertegen -> geen infectie)
Bacteriële adhesines
Bacteriën kunnen zich hierdoor vasthechten op epitheel (IgA hiertegen -> geen adhesie)