Hoofdstuk 1.4 Flashcards
1
Q
Reageren
A
Reagieren
2
Q
Ruziën
A
Sich streiten, gestritten
3
Q
Van mening zijn
A
Der Meinung sein
4
Q
Vertrouwen
A
Vertrauen
5
Q
Verwachten
A
Erwarten
6
Q
Wennen aan
A
Sich gewöhnen an
7
Q
Belangrijk
A
Wichtig
8
Q
Beleefd
A
Höflich
9
Q
Enthousiast over iets zijn
A
Von etwas begeistert sein
10
Q
Handig
A
Praktisch
11
Q
Kort, korter
A
Kurz, kürzer
12
Q
Lang, langer
A
Lang, länger
13
Q
Nieuwsgierig
A
Neugierig
14
Q
Teleurgesteld
A
Enttäuscht
15
Q
Als, indien
A
Wenn