Hoofdstuk 1: Stoffen en materialen Flashcards
Stofeigenschappen
(H1.1 Stoffen)
Properties of matter.
Stofeigenschappen zijn eigenschappen waaraan je een stof kunt herkennen.
(H1.1 Stoffen)
Properties of substances are characteristics by which you can recognize a substance.
Bijvoorbeelden van stofeigenschappen
(H1.1 Stoffen)
Examples of properties of matter.
- Kleur
- Geur
- Smaak
- Brandbaarheid
- Geleidbaarheid (elektrische stroom of warmte)
- Giftigheid
- Oplosbaar in water
- Smeltpun, stolpunt, kookpunt
- Fase bij kamertemperatuur (vast, vloeibaar of gas)
(H1.1 Stoffen)
- Color
- Smell
- Taste
- Flammability
- Conductivity (electric current or heat)
- Toxicity
- Soluble in water
- Melting point, pour point, boiling point
- Phase at room temperature (solid, liquid or gas)
Duurzame materialen
(H1.1 Stoffen)
Sustainable materials
Duurzame materialen leveren bij de productie, het gebruik en als afval zo weinig mogelijk schade op voor mensen en het milieu.
(H1.1 Stoffen)
Sustainable materials cause as little damage as possible to people and the environment during production, use and waste.
Schadelijke stoffen
(H1.1 Stoffen)
Harmful substances
- Koolstofdioxide CO₂ = Broeikaseffect
- Koolstofmonooxide CO = Luchtverontreiniging
- Zwaveldioxide SO₂ = Luchtverontreiniging
- Stikstofoxide NOₓ = Zure regen
(H1.1 Stoffen)
- Carbon dioxide CO₂ = greenhouse effect
- Carbon Monooxide CO = Air Pollution
- Sulfur dioxide SO₂ = Air pollution
- Nitric oxide NOₓ = Acid rain
Moleculen
(H1.2 Moleculen)
Molecules
1. Moleculen bewegen
- Bij hogere temperatuur is de gemiddelde snelheid van de moleculen groter.
2. Moleculen trekken elkaar aan
- De aantrekkingskracht tussen moleculen is groter als de moleculen dichter bij elkaar zitten.
(H1.2 Moleculen)
1. Molecules move
- At higher temperatures, the average speed of the molecules is greater.
2. Molecules attract
- The attraction between molecules is greater when the molecules are closer together.
Fasen
(H1.2 Moleculen)
- De fase is een toestand waarin een stof kan voorkomen.
- Er zijn drie fasen: gasvormig (g), vloeibaar (l) en vast (s).
(H1.2 Moleculen)
Model van een gas
(H1.2 Moleculen)
- In een gas bewegen de moleculen alle kanten op.
- In een gas is er veel ruimte tussen de moleculen.
(H1.2 Moleculen)
Model van een vloeistof
(H1.2 Moleculen)
- In een vloeistof bewegen de moleculen alle kanten op.
- In een vloeistof trekken de moleculen elkaar aan.
- De kracht tussen de moleculen is niet zo groot.
- In een vloeistof is er weinig ruimte tussen de moleculen.
(H1.2 Moleculen)
Model van een vaste stof
(H1.2 Moleculen)
- In een vaste stof trekken de moleculen aan elkaar aan. De kracht tussen de moleculen is groot.
- In een vaste stof is er weinig ruimte tussen de moleculen.
- In een vaste stof trillen de moleculen op een vaste plaats.
(H1.2 Moleculen)
Faseovergangen
(H1.2 Moleculen)
(S) naar (L)= Smelten
(L) naar (S)= Stollen
(L) naar (G)= Verdampen
(G) naar (L)= Condenseren
(G) naar (S)= Rijpen
(S) naar (G)= Sublimeren of Vervluchtingen
(H1.2 Moleculen)
Model van smelten
(H1.2 Moleculen)
- Er komt meer ruimte tussen de moleculen.
- De aantrekkingskracht tussen de moleculen wordt kleiner.
- De moleculen gaan langs elkaar bewegen.
(H1.2 Moleculen)
Zuivere stof
(1.3 Zuivere stof of mengsel?)
1. Een zuivere stof is opgebouwd uit één soort moleculen.
2. Bij een zuivere stof verandert de temperatuur tijdens een faseovergang niet.
3. Een zuivere stof heeft een smeltpunt, stolpunt en kookpunt.
(1.3 Zuivere stof of mengsel?)
Mengsel
(1.3 Zuivere stof of mengsel?)
1. Een mengsel is opgebouwd uit twee of meer soorten moleculen.
2. Bij een mengsel verandert de temperatuur tijdens een faseovergang wel.
3. Een mengsel heeft een smeltraject, stoltraject en kooktraject.
(1.3 Zuivere stof of mengsel?)
Concentratie
(1.4 Oplossing)
De concentratie van een stof is de massa in één liter oplossing (g/L)
(1.4 Oplossing)
Volumeprocent
(1.4 Oplossing)
Het aantal volumeprocent geeft aan hoeveel mililiter van een stof is opgelost in 100 mL oplossing.
(1.4 Oplossing)