Hoofdstuk 1. Stiuering van psychologie als wetenschap en van functieleer als basisdomein in de psychologie Flashcards
vrije wil
Plato: vaststelling dat de geest blijkbaar niet aan dezelfde wetten onderhevig is als het lichaam.
Dualisme
René Descartes (1596- 1650) geest en lichaam zijn duidelijk onderscheiden.
“res cogitans” versus “res extensa”
Uitgebreide substantie => het lichaam
Denkende substantie => De ziel/ geest
Geest lichaam probleem
Mind Body problem
klier in de kleine hersenen ( pijnappelklier of epifyse) centraal + gelateraliseerd.
Externe prikkels -> bevelen ( motorische zenuw) -> zichtbare acties
concreet: Stimulus - verwerking - respons
Monisme
Geest en Lichaam niet als twee afzonderlijke entiteiten, maar als twee aspecten van één entiteit.
Twee versies:
Materialisme: alleen het fysische bestaat echt en ook alleen dat kunnen we bestuderen
Idealisme: We kennen de werkelijkheid enkel via onze zintuigen en ons eigen denken. -> elke geest opgesloten in zijn eigen “bubbel” = solipsisme. In de ontologische versie van het idealisme leidt dit tot PANPSYCHISME = alles in de natuur leeft.
Gustav Theodor Fechner (1801 - 1887)
Voorstander van het monisme. verwerpt Cartesiaanse dualisme en verdedigt een monistische visie op de relatie tussen het fysische en het psychische als twee facetten van hetzelfde. Mooie beeldspraak: Cirkel is altijd zowel bol als hol.
Van binnen bekeken komt ons denken voort vanuit de geest. Van buiten uit bekeken komt het denken echter voort vanuit de hersenen, een fysisch orgaan. Functionele relatie aankaarten tussen het fysische en het psychische.
Ontwikkeling boek Elemente der Psychophysik (1860)
Een nieuwe discipline,
de psychofysica: De exacte wetenschap van de functionele relatie tussen lichaam en geest.
Herman Rorschach 1884- 1922
Rorschach inktvlekkentest
Elke betekenis in een betekenisloze prikkel moet vanuit de persoon zelf komen en projecteerd door zijn antwoorden een deel van zijn persoonlijkheid.
Inktvlekken: geen afbeelding maar ook niet totaal vormloos: symmetrie, figuur- achtergrond- organisatie, de schaduwen, de kleur, de geïnduceerde bewegingen.
Hawthorne Onderzoek
Dorpje in de VS rond 1920 in fabriek van General Electric. Pg.4
Betula Studie
Zweedse studie met als belangrijkste doel achter te halen welke factoren bepalen of mensen succesvol ouder worden of juist niet. Deze studie illustreert heel goed de complexe samenhang tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen en de moeilijkheid van de interpretatie van deze verbanden. Het zal hier ook duidelijk zijn dat correlationele verbanden niet vanzelf begrepen mogen worden in termen van oorzaak en gevolg: (niemand zou beweren dat het hebben van de eigen tanden de oorzaak is van succesvol ouder worden.)
Occam’s razor
Proberen om het geheel van de gegevens zo zuinig mogelijk te verklaren, met zo weinig mogelijk factoren en met factoren die zo eenvoudig mogelijk zijn.
Wilhelm Dithey
(1833-1911) ( wat voor soort wetenschap is psychologie?) Onderscheid gemaakt tussen natuur- en menswetenschappen.
Terwijl natuurwetenschappen gericht zijn op het verklaren (“ erklären”) van wetmatigheden in de natuur, zijn menwetenschappen gerricht op het begrijpen (“verstehen”) van de mens en zijn geschiedenis.
Natuurfenomen kan men verklaren en herhalen. Voor de menswetenschappen ligt dat anders, omdat de bestudeerde verschijnselen van totaat ander geaardheid zijn. Dit zijn levende systemen met fundamentele interacties tusen mensen onderling, en tussen mensen en de complexe systemen die ze voortbrengen. Ook de psychologie zou volgens Dilthey de totale ervaring tot onderwerp moeten nemen, niet de gereduceerde ervaringen die door een beperkt aantal factoren worden veroorzaakt in het laboratorium. Deze totale (onverminkte) ervaringen laten zich enkel van binnenuit begrijpen oa door inleving (“einfühlung”). De psychologie moet zowel de gedrachsverschijnselen verklaren als begrijpen. Het is dus in zekere zin zowel een natuur- als een menswetenschap.
Basisdomeinen van de psychologie
Om wat orde op zaken te stellen en om begripsverwarring te voorkomen, schreef de Nederlandse psycholoog H.C.J. Bert Duijker in 1959 en artikel over de nomenclatuur en systematiek in de psychologie. hij maakte een onderscheid tussen 5 basisdomeinen
- Methodenleer: het fundament van de psychologie waarop de overige vier basisdomeinen rusten, hier wordt immers aangegeven hoe de psychologische fenomenen wetenschappelijk onderzocht moeten worden.
- Functieleer: de studie van de algemeen-menselijke functies of capaciteiten, zoals waarneming, denken, taal, leren, emotie,…
- Persoonlijkheidsleer: de studie van datgene waarin het individu uniek is en zich onderscheidt van anderen, de individuele persoonlijkheid, zowel normaal als abnormaal.
- Ontwikkelingsleer: de studie van de ontwikkeling van de mens, van geboorte tot dood, in al zijn aspecten (functies, persoonlijkheid, gedrag)
- Gedragsleer : de studie van de gehele mens in zijn wisselwerking met de omgeving ( fysisch en sociaal) .
1.5. Geschiedenis van de Psychologie
Wetenschap met een lang verleden maar een korte geschiedenis. Er wordt al lang nagedacht over zaken die tot het domein psychologie horen, nog voor er sprake was van psychologie als afzonderlijke wetenschap. De psychologie komt eigenlijk voort uit een samengaan van filosofie en fysiologie. In de filosofie zijn vooral de eeuwenlange disccussies binnen de kernleer of epistemologie van belang, die centraal stonden in de 17de en 18de eeuw. De fysiologie kwam in de 18de eeuw in een stroomversnelling terecht door enkele belangrijke ontdekkingen. Die hadden dan weer invloed op de filosofie. Vb. “ l’homme machine” (1748) waarin de Franse filosoof Julie Offray de la Mettrie een machine onderscheidt van een organisme en de mens opvat als machine, zowel fysisch als mentaal.
Empirisme vs Rationalisme 17de en 18de eeuw
Rationalisme (bv Kant (1724- 1804) beweert dat alle kennis voortkomt uit het verstand, stelt het Empirisme dat alle kennis voortkomt uit de zintuiglijke ervaringen ‘ de empirie). Voorlopers hiervan zijn Francis bacon (1561 1626) en Thomas Hobbes (1588- 1579). De eerste grote vertegenwoordiger is echter John Locke (1632-1704), die als grondlegger van het empirisme beschouwd kan worden. Hij beschouwd de mens als een “tabula rasa” of een obeschreven blad en vat ervaringen op als de enige bron van kennis. “Nihil est in intellectuo quod non fuit prius in sensu” = Niets is in het verstand aanwezig dat niet eerst in de zintuigen was”.
Een tweede belangrijke tegenwoordiger was George Berkeley (1685-1753). Hij gaat nog een stap verder dan Locke en beweert zonder meer “Esse est percipi” = zijn is waargenomen worden. = immaterialisme
Het probleem is volgens hem niet zozeer hoe de materie de geest beïnvloedt ( descartes ) of hoe de materie de geest voortbrengt ( locke), maar hoe de geest de materie voortbrengt. Deze visie is dus een vorm van idealisme. George Berkeley schreef 2 belangrijke basiswerken met grote invloed op het ontstaan van de psychologie. 1. “Essay towards a new theory of vision” (1709). Hier beargumenteert hij dat licht en kleur het resultaat zijn van waarneming en niet zozeer van de materiële objecten zelf. Hij toont ook aan dat visuele waarneming gebaseerd is op ervaring. Een erg bekende casus is het zgn. 2. Probleem van Molyneux: Wat zou er gebeuren als een aangeboren blinde door een of andere miraculeuze ingreep plots kon beschikken over zijn visueel zintuig? Zou hij de objecten rondom hem direct kunnen zien zoals wij die zien of zou hij de visuele prikkels moeten leren koppelen aan zijn ideeën over voorwerpen op basis van zijn andere zintuigen? De filosofie kon die vraag destijds enkel theoretisch behandelen. Ondertussen weten we dat Berkeley grotendeels gelijk had: de associatie aan eerde zintuiglijke ervaringen via een leerproces is essentieel alvorens je vormen kan herknnen op basis van visuele prikkels alleen. Ook het probleem van grootteconstantie lossen we gedeeltelijk op door associatie van visuele prikkels met tactiele en kinesthetische gewaarwordingen. Een jaar later gaat Berkeley nog een stap verder in “ Treatise concerning the principles of human knowledge” 1710” door te beweren dat de externe werleld enkel uit ideeën bestaan. Met David Hume (1711-1776) komen we bij de derde grote vertegenwoordiger en meten het hoogtepunt van het Empirisme, alsook de filosoof met meest uitgewerkte “psychologie”. Ook hij schreef 2 basiswerken. In 1739 verscheen “a treatise of human nature”, waarin de psychologische basis van de menselijke natuur gelegd wordt, met een nog kleinere rol voor de ration dan in voorgaande theorieën. In 1748 bracht hij “An enquiry concerning human understanding” uit, een soort aangepaste versie van de “treatise” waarin hij onderscheid maakt tussen impressies (sensaties of gewaarwordingen) en ideeën (herinneringen in het geheugen, maar ook verbeelding). Ook in dit werk wordt aandacht besteed aan het belang van associaties om van simpele tot complexe ideeën te komen. hume is degene die zijn kenleer heel duidelijk tot in al zijn consequenties doordenkt en het solipsisme waartoe die leidt, onder ogen durtf te zien: we kunnen de realiteit buiten ons niet met zekerheid kennen. Ook aan “het zelf” moeten we twijfelen.
George Berkeley (1685-1753).
Hij gaat nog een stap verder dan Locke en beweert zonder meer “Esse est percipi” = zijn is waargenomen worden. = immaterialisme
Het probleem is volgens hem niet zozeer hoe de materie de geest beïnvloedt ( descartes ) of hoe de materie de geest voortbrengt ( locke), maar hoe de geest de materie voortbrengt. Deze visie is dus een vorm van idealisme. George Berkeley schreef 2 belangrijke basiswerken met grote invloed op het ontstaan van de psychologie. 1. “Essay towards a new theory of vision” (1709). Hier beargumenteert hij dat licht en kleur het resultaat zijn van waarneming en niet zozeer van de materiële objecten zelf. Hij toont ook aan dat visuele waarneming gebaseerd is op ervaring. Een erg bekende casus is het zgn. 2. Probleem van Molyneux: Wat zou er gebeuren als een aangeboren blinde door een of andere miraculeuze ingreep plots kon beschikken over zijn visueel zintuig? Zou hij de objecten rondom hem direct kunnen zien zoals wij die zien of zou hij de visuele prikkels moeten leren koppelen aan zijn ideeën over voorwerpen op basis van zijn andere zintuigen? De filosofie kon die vraag destijds enkel theoretisch behandelen. Ondertussen weten we dat Berkeley grotendeels gelijk had: de associatie aan eerde zintuiglijke ervaringen via een leerproces is essentieel alvorens je vormen kan herknnen op basis van visuele prikkels alleen. Ook het probleem van grootteconstantie lossen we gedeeltelijk op door associatie van visuele prikkels met tactiele en kinesthetische gewaarwordingen. Een jaar later gaat Berkeley nog een stap verder in “ Treatise concerning the principles of human knowledge” 1710” door te beweren dat de externe werleld enkel uit ideeën bestaan.
David Hume (1711-1776)
Met David Hume (1711-1776) komen we bij de derde grote vertegenwoordiger en meten het hoogtepunt van het Empirisme, alsook de filosoof met meest uitgewerkte “psychologie”. Ook hij schreef 2 basiswerken. In 1739 verscheen “a treatise of human nature”, waarin de psychologische basis van de menselijke natuur gelegd wordt, met een nog kleinere rol voor de ration dan in voorgaande theorieën. In 1748 bracht hij “An enquiry concerning human understanding” uit, een soort aangepaste versie van de “treatise” waarin hij onderscheid maakt tussen impressies (sensaties of gewaarwordingen) en ideeën (herinneringen in het geheugen, maar ook verbeelding). Ook in dit werk wordt aandacht besteed aan het belang van associaties om van simpele tot complexe ideeën te komen. hume is degene die zijn kenleer heel duidelijk tot in al zijn consequenties doordenkt en het solipsisme waartoe die leidt, onder ogen durtf te zien: we kunnen de realiteit buiten ons niet met zekerheid kennen. Ook aan “het zelf” moeten we twijfelen.