hoofdstuk 1 situering psychologie en functieleer Flashcards

1
Q

Oorspronkelijke definitie psychologie

A

Psychologie ontstaan door samenvoeging Griekse begrippen psyche (=ziel, geest) en logos (= woord) => zielkunde, wetenschap van de geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geest werd al lang in geschiedenis gescheiden van lichaam. Noem Beide persoon

A

Plato: Geest niet onderhevig aan zelfde wetten als lichaam, want er bestaat vrije wil.
Descartes: res cogitans vs res extensa; lichaam en geest duidelijk onderscheiden (dualisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het dualisme

A

Lichaam en geest zijn duidelijk aan elkaar gescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mind body problem
er vindt toch interactie plaats tussen beide entiteiten? hoe kan dat als deze niet met elkaar samenleven?

A

Descartes’ antwoord: interactie gebeurt thv klier ( pijnappelklier, epifyse) centraal gelegen in kleine hersenen.
In epifyse: zenuwprikkels (geest) (veroorzaakt door externe stimulatie) => bevelen => door motorische zenuwen omgezet in zichtbare acties (lichaam)
VB. pupil -> verkleint met licht en vergroot met duisternis = fysisch proces
Grootte van pupilopening maat van interesse in het waargenome = psychis proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontstaan monisme

A

ontstaan door het bestaan van interacties en ontevredenheid met versch. vormen van interactionisme (ontbreken van details)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het monisme

A

lichaam en geest niet opvatten als versch. entiteiten, maar als 2 delen van 1 entiteit.
Verschillende versies
- Materialisme
- Idealisme
Voorstander:
- Gustav Fechner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Materialisme

A

onder monisme
- Ontologisch (aard van het zijn): alleen het fysische bestaat echt
- Epistomologische (kenleer) betekenis: men kan enkel het fysische wetenschappelijk bestuderen. => leidt tot reductionisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Reductionisme

A

onder materialisme
: alles wordt tot één soort werkelijkheid herleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Idealisme

A

onder monisme
- epistemologisch: we kennen werkelijkheid enkel door eigen zintuigen en denken => leidt tot solipsisme: elke geest in eigen bubbel met eigen werkelijkheid
- ontologisch: alles in natuur heeft een ziel => panpsychisme -> extreme variant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

panpsychisme

A

onder idealisme
= alles in natuur heeft een ziel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gustav Fechner (1801 - 1887)

A
  • Belangrijke voorstander van het monisme.
  • Grondlegger van de psychofysica
  • monistische visie : fysische en psychische zijn twee facetten van dezelfde entiteit.
  • ‘cirkel’ ; van binnen gekeken hol en van buiten bol maar blijft dezelfde cirkel. => idem met denken: van binnen bekeken (intern, vanuit de geest, subjectief) psychisch, van buiten ( objectief, hersenen) bekeken fysisch
  • "”Elemente der Psychophysik (1860)””
  • Fechner zelf: rare vogel, humoristische stukken en gedichten, chemische en fysische papers, maar ook over leven na de dood, panpsychist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Elemente der Psychophysik

A

1860
- nieuwe discipline ontstaat, de psychofysica
= exacte wetenschap van functionele relatie tussen lichaam en geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hedendaagse opvatting lichaam- geestkwestie

A

mentale processen zijn gebonden aan fysiche systemen, maar niet te herleiden tot fysische systemen; mentale processen bestaan en moeten dus ook bestudeerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hedendaagse opvatting psychologie

A

wetenschap van het gedrag en de factoren (=determinanten) (fysisch of mentaal, zichtbaar of verborgen) die dit beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

psychologie in praktijk:

A

complexe wisselwerking (interacties, eigen dynamisch verloop) van factoren die gedrag bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Black box

A

het idee dat de menselijke geest een gesloten doos is waarin wat er intern gebeurt niet kan worden waargenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Voorbeelden uit psychologie: complexe wisselwerkingen

A
  1. Rorschach- inktvlekkentest
  2. Hawthorne onderzoek
  3. Betula studie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Herman Rorschach

A

(1884- 1922): Zwitserse psychiater (psychoanalyse), boek ““Psychodiagnostik””
- Rorschach-inktvlekkentest:
- Persoonlijkheid testen adhv inktvlekken => Pareidolia
- centrale veronderstelling: elke betekenis in betekenisloze prikkel moet van de persoon zelf komen; persoon projecteert persoonlijkheid in antwoorden.
- prikkel komt binnen en doet belletje rinkelen; contact met geheugenspoor ( iets wat men weet/ herkent)
- Belangrijke factoren in deze test: 1. vorm: evenwicht tussen ambiguïteit en duidelijkheid ( niet vormloos, ook niet te duidelijk), meerdere interpretaties moeten mogelijk zijn.
2. symmetrie: indruk van toeval vernietigen, makkelijkere interpretatie
3. Figuurachtergrondomkering: kleur dieop de voorgrond wordt gezet door je perceptie bepaalt soms ook wat men ziet.
4. kleur: minder intellectueel, kleur lokt emotie en subjectiviteit uit.

MORAAL => interpretatie van onduidelijke, betekenisloze prikkel wordt door meerdere factoren beïnvloed (persoonlijkheid, ervaringen en andere geheugenprocessen, puur perceptuele verwerking, verlangens, onbewuste drijfveren,…)
- Goede wetenschap moet AL deze zaken in rekening brengen; Rorschach was dus ietwat kortzichtig
- wetenschap ( en psychologie vooral) splitst zich hierbij op: a) nomothetische benadering
b) idiografische benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

nomothetische benadering

A

onderdeel van de psychologie. tegenganger van idiografische benadering
=> men zoekt naar algemene wetten ( zelfde voor iedereen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

idiografische benadering

A

onderdeel van de psychologie. Tegenganger van nomothetische benadering
=> men zoekt naar specifieke factoren (verschillen per individu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hawthorne onderzoek

A

jaren 20 (fabriek, telefoontoestellen)
- slechte werkomstandigheden ( 48 u per week, geen pauzes,..)
- men ging na of verbetering arbeidsomstandigheden ( arbeidstevredenheid omhoog) zorgt voor betere arbeidsefficiëntie; betere lonen, meer pauze, warme maaltijden,…
- Hypothese bleek te kloppen , maar niet helemaal; ao. teruggeschroefd, en toch nog steeds even efficiënt als bij ‘betere’ ao.
-Er was een verborge variabele, namelijk aandacht.

MORAAL: gedrag beïnvloed door veelheid aan factoren, niet simpel om ware gedragsdetterminant(en) te achterhalen.
- reden: veel factoren intern en niet zomaar observeerbaar ( moelijker meetbaar)
- risico op foute conclusies, plausibele verklaringen zijn niet altijd juist
- boodschap: verborgen factoren moet men steeds zo goed mogelijk operationaliseren ( meetbaar maken) => psychologie is een moeilijke discipline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Betula studie

A
  • Zweedse studie naar factoren die bepalen of mensen succesvol ouder worden.
  • Longitudinaal ( over langere periode, op meer momenten) + cross- sectioneel ( meerdere groepen werden onderzocht op zelfde moment)
  • Zowel cognitieve (geheugen, probleemoplossend vermogen,..) als niet- cognitieve ( stress, medicatie, hormonen,..) onderzocht.
  • Voordehandliggende resultaten: Slimste groep had minder herseninfarcten, meer vrouwen dan mannen,…
  • Verrassende resultaten :
    sterke voorspeller van succesol ouder worden was het hebben van eigen gebit => mogelijks door andere factoren.

MORAAL: zeer complexe samenhang tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen, moeilijke interpratatie.
- correlationeel verband ≠ causaal verband
- boodschap: ‘Occam’s razor’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

occam’s razor

A

Geheel van gegevens zo zuinig mogelijk verklaren, met zo weinig mogelijk en zo eenvoudig mogelijke variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Pareidolia

A

het zien van betekenisvolle voorwerpen in vormloze prikkels
Rorschach inktvlekkentest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wilhelm Dilthey

A

1833- 1911
- Duitse filosoof en psycholoog
- verklaarde voor het eerst onderscheid tussen mens- en natuurwetenschappen.
a) natuurwetenschappen: gericht op verklaren van wetmatigheden in natuur => natuurfenomenen verklaar door externe krachten die inwerken op levenloze opbjecten, onveranderlijk
b) Menswetenschappen: gericht op begrijpen van mens en zijn geschiedenis => voortbrensel van langdurige samenwerking tussen mensen, niet doelloos, complex systeem

  • onderscheid had volgens Dilthey ook implicaties voor psychologie
    a) Natuurwetten niet goed voor bestuderen mens, psychologie moet totale ervaring nemen, en niet reduceren tot beperkt aantal factoren die in labo nabootsbaar zijn.
    b) totale ervaring laat zich enkel van binnenuit begrijpen

=> Psychologie moet verklaren en begrijpen: binnen bep. grenzen kijken naar natuurwetenschappen, vanaf bepaald punt moet men naar gedrag kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Basisdomeinen in de psychologie

A

Bert Duijker, nederlandse psycholoog.
- methodenleer: fundamenteel, geeft aan hoe psychologische fenomenen wetenschappelijk onderzocht moeten worden.
- Functieleer: studie van algemeen- menselijke functies en capaciteiten ( waarneming, taal, denken, leren, emotie,…) µ
- Persoonlijkheidsleer: studie van datgene waarin het individu uniek is en zich onderscheidt van anderen => individuele persoonlijkheid
- Ontwikkelingsleer: studie van ontwikkeling van de mens in alle aspecten ( functies, persoonlijkheid, gedrag)
- Gedragsleer: studie van gedrag van mens in wisselwerking met zijn omgeving, zowel fysisch als sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Geschiedenis van de psychologie

A

Psychologie kent lang verleden maar korte geschiedenis: er wordt al heel lang nagedacht en onderzoek gedaan over aspecten die tot de psychologie behoren, voor er spraken was van psychologie als autonome wetenschap.
- Psychologie als resultante van 2 andere disciplines
a) filosofie, met nadruk op epistemologie/ kenleer ( stond centraal in 17e eeuw en 18e eeuw)
b) Fysiologie, in stroomversnelling in 18e eeuw met hele hoop ontdekkingen. => hadden ook weer invloed op filosofie: Julian Offray de la Mettrie, ‘ L’homme machine’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

L’homme machine

A

Julien offray de la mettrie
=> machine onderscheiden van organismen (maaksel <=> groeisel), beschouwde mens al machine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Rationalisme

A

Kennis komt voort uit het verstand ( denken, ratio)
- Grondlegger = Kant
- Aangeboren ideeën als ruimte en tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Empirisme

A

Kennis komt voort uit zintuiglijke ervaringen (empirie)
- grondlegger = John Locke (1632) (maar ook George Berkeley (1685) en David Hume (1711))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

John Locke

A

1632 Grondlegger empirisme
a) mens die geboren wordt = tabula rasa ( leeg blad)
b) ervaring kan niet de enige bron van kennis zijn; materie brengt geest voort.
c) NIETS IS IN HET VERSTAND AANWEZIG DAT NIET EERST IN DE ZINTUIGEN WAS
d) Onderscheidt tussen eenvoudige ideeën (waarneming) en complexere ideeën (associaties tussen eenvoudige ideeën) = fundamentele eenheid van de geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

George Berkeley

A

1685 Empirisme
a) ‘zijn is waargenomen worden’ => immaterialisme
b) geest brengt materie voort; onze geest neemt materie waar en we vormen zo individuele werkelijkheid (idealisme => solipsisme)
c) Belangrijke werken en ideeën:
1. ““Essay towards a new theory of vision””: licht en kleur zijn resultaat van waarneming en niet van materiële objecten zelf ( frequenties en golflenges door brein omgezet in kleur en licht)
2. Visuele waarneming is gebaseerd op ervaring, aangeleerd door associatie => Probleem van Molyneux
3. ““Treatise concerning the principles of human knowledge: externe wereld bestaat enkel uit ideeën, subjectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Immaterialsme

A

filosofische opvatting die stelt dat waarnemingen en ideeën in de geest, met name de menselijke geest, de enige werkelijkheid vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

idealisme

A

de verzamelnaam voor een aantal verschillende filosofische stromingen en standpunten, die de afhankelijkheid van de werkelijkheid van het bewustzijn benadrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

solipsisme

A

de overtuiging of de filosofie dat er maar een enkel bewustzijn bestaat: dat van de waarnemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

David Hume

A

1711 Empirisme
a) “” A treatise of human nature””: psychologische basis van menselijke natuur, nog kleinere rol voor ratio.
b)”“An enquiry concerning human understanding””: aangepaste versie treatise, onderscheid tussen impressies ( waarneming, sensaties) en ideeën (herinneringen, verbeelding) => belang van associaties om van simpele tot complexe ideeën te komen
c) We kunnen de realiteit buiten ons niet met zekerheid kennen; solipsisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Belangrijke fysiologische ontdekkingen 18e en 19e eeuw

A

Charles Bell 1774: onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwbanen
Charles Müller 1801: zenuwen als bemiddelaar tussen object en bewustzijn
Herman von Helmholtz 1821: Eerste empirische metingen van transmissisnelheid signalen in zenuwbanen.

38
Q

Charles Bell

A

1711 ontdekkingen in de fysiologie 18e en 19e eeuw
a) onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwbanen
b) Sensorische zenuwbanen ( afferente banen) leiden prikkels naar CZS => verwerking prikkels => motorische zenuwbanen ( efferente banen) afvoer terug naar spieren
c) Impliceert bestaan van (oncontroleerbare) reflexen => discussie over bewuste controle en vrije wil.

39
Q

Charles Müller

A

1801 ontdekkingen in de fysiologie 18e en 19e eeuw
a) Zenuwen als bemiddelaar tussen object en bewustzijn
b) Specifieke zenuwkwaliteiten, eigen soort zenuwenergie, verschillende sensoriële kwaliteiten => inspireert kleurtheorie von Helmholtz

40
Q

Hermann von Helmholtz

A

1821 ontdekkingen in de fysiologie 18e en 19e eeuw
a) Eerste empirische metingen van transmissiesnelheid signalen in zenuwbanen
b) Een van de voorvaderen van experimentele psychologie
c) ONBEWUSTE INFERENTIE: waarneming impliceert ONBEWUSTE REDENERING

41
Q

Enkele andere belangrijke voorlopers van psychologie 18e en 19e eeuw

A

Johann Friedrich Herbart 1776: Opvolger van Kant in Königsberg, maar toch moderne ideeën
Ernst Mach 1838: deelde mening Kant en zette zich er tegelijk tegen af
Franz Brentano 1838: Intentionaliteit als hoofdkenmerk van mentale fenomenen
Edmund Husserl 1859: Werkt fenomenologie verder uit, gekant tegen zowel empirie als ratio

42
Q

Johann Friedrich Herbart

A

1776 Enkele andere belangrijke voorlopers van psychologie 18e en 19e eeuw
a) opvolger van Kant in Königsberg, maar toch moderne ideeën.
b) Introduceert met zijn boeken voor eerst psychologie als afzonderlijk vakgebied.
c) Psychologie moet empirisch + kwantitatief zijn, niet experimenteel en fysiologisch
d) Geest is 1 groot dynamisch systeem: ideeën dynamisch, bezitten energie (aantrekking, afstoting), vechten voor toegang tot bewustzijn, nooit vergeten ( wel naar onbewust zijn)
d) Aandacht leidt tot scherpere waarnemingen en herinneringen

43
Q

Ernst Mach

A

1838 Enkele andere belangrijke voorlopers van psychologie 18e en 19e eeuw
a) Natuur- en wiskundige
b) ““The analysis of sensations””: grote mijlpaal in waarnemingspsychologie
c) deelde mening Kant en zette zich er tegelijk tegen af: (visueel veld)
1. Enerzijds: tijd en ruimte essentieel voor waarneming (nativisme)
2. Anderzijds: waarneming als enige epistemologische basis voor wetenschap (empirisme) => grote invloed op fenomenologie en logisch positivisme ( Wiener Kreiss)

44
Q

Franz Brentano

A

1838 Enkele andere belangrijke voorlopers van psychologie 18e en 19e eeuw
a) Intentionaliteit als hoofdkenmerk van mentale fenomenen; elk mentaal fenomeen heeft inhoud en is gericht op object
b) Uitgangspunt fenomenologie en basis van Gestaltpsychologie
c) Aktpsychologie: mentale fenomenen zijn geen inhouden maar acties/functies =>Brentano belangrijke voorloper van functionalisme ( <=> structuralisme van wundt)
d) psychische fenomenen subjectief; externe perceptie zegt niets over bestaan van wereld (<=> interne perceptie, eigen subjectieve ervaringen wel zekerheid)

45
Q

Edmund Husserl

A

1859 Enkele andere belangrijke voorlopers van psychologie 18e en 19e eeuw
a) Leerling van Franz Brentano
b) Werkt fenomenologie verder uit, gekant tegen zowel empirie als ratio => kennis vloeit voort noch uit ervaring, noch uit de rede ( tussenweg)

46
Q

De start van de psychologie

A

1879!!!: start van de psychologie als wetenschap; Wilhelm Wundt 1832 krijgt fonds voor opzetten eerste experimenteel psychologisch labo (Leipzig)

47
Q

Wilhelm Wundt Pt.1

A

1832
1. Een van belangrijkste namen binnen ontwikkeling psychologie als autonome wetenschap
2. Assistant van Hermann Von Helmholtz
3. Hoogleraar filosofie Leipzig, maakte kennis met werken van Ernst Weber en Gustav Fechner
4. Met zijn eerste labo => grondlegger experimentele psychologie
5. ““Grundzüge der physiologischen psychologie””: doorslag psychologie als autonome wetenschap (bedoelt hier met fysiologisch ‘experimenteel, wetenschappelijk’) => Levenswerk

48
Q

Wilhelm Wundt pt 2.

A

1832
a) Essentie: interne, mentale processen onderzoeken door introspectie (=rechtstreeks) => experimentele Selbstbeobachtung, meer psychofysica da filosofie
b) Ook onrechtstreekse studies als reactietijden,…
c) Völkerpsychologie, cross-culturele psychologie: veel aandacht naar complexe sociaal-psychologische onderwerpen (taal, mythologie, cultuur)
d) maakte wel onderscheid tussen expperimentele psychologie en de ethnopsychologie (zoals Dithey met geestes- en natuurwetenschappen)

49
Q

Wilhelm Wundt Theoretische bijdragen

A

a) Voor bewuste waarneming zijn fysiche prikkels noodzakelijk maar niet altijd voldoende voorwaarde ( ook psychische factoren die bepalen of men iets opneemt uit omgeving of niet) => apperceptie (aandachtsfunctie) speelt centraal belang.
b) bewustzijn als activiteit, proces, stromend water waarbij soms iets naar achtergrond verdwijnt en weer naar voren als aandacht erop gericht wordt => stream of consciousness
c) Belangrijk onderscheid tussen psychische en fysiche causaliteit
- Fysisch: gelijke oorzaken hebben gelijke gevolgen, behoud van energie.
- Psychisch: iets wat soms een effect heeft, heeft de andere keer weer een ander effect => geest onderworpen aan eigen wetten en eigen soort mentale energie.

50
Q

William James

A

1842 Grondleggen van psychologie in VS
- Na studie geneeskunde in Harvard
a) Fysiologie bij von Helmholtz
b) Psychologie bij Wundt
- Werd zelf- wisselend- docent psychologie en filosofie a Harvard
- Goede schrijver, kritisch denker
- Descriptieve psychologie ( arm chair psychologie), minder experimenteel
- ““Principles of psychology””: psychologie = science of mental life => topics: bewustzijn, stream of thought, primair en secundair geheugen,…
- Gerelateerd aan associationisme, maar minder atomisme ( zoals empiristen bij structuralisme)

51
Q

Edward Bradford Titchener

A

1867 Droeg ook bij tot uitbouw van psychologie als wetenschap
1. ““Outline of psychology, primer of psychology””
2. Handboeken over correcte onderzoeksmethodologie in psychologie => Doel: natuurwetenschappelijke studie v/d geest met experimentele methoden en systematische introspectie
3. Zijn werken in structuralisme (dominante stroming in beginfase psychologie)
4. Veel minder ruimdenkend van Wundt; Britse emirische traditie van elementaire gewaarwordingen
<=> Wundt: complewxe bewustzijnsinhouden komen niet tot stand enkel door associatie van elementaire gewaarwordingen ( bewustzijn geen statisch bouwel dat steen per steen wordt ontleed), GEHEEL VAN PSYCHISCHE ERVARING IS MEER DAN SOM ELEMENTAIRE GEWAARWORDINGEN.

52
Q

Belangrijkste stromingen 19e en 20e eeuw

A

a) structuralisme
b) functionalisme

53
Q

Structuralisme
Essentiële stelling en doel

A

Essentiële stelling: psychologische delen samengesteld uit elementaire delen ( bewuste mentale inhouden)
Doel: Bouwstenen ontdekken en kijken hou ze zijn samengesteld tot een geheel
Methodologie: systematische introspectie door sterk getrainde observatoren

54
Q

Titchener maakte onderscheid tussen 3 soorten elementen

A

a) Gewaarwordingen ( sensaties)
b) beelden ( uit geheugen)
c) affecties
=> benadrukte vermijden van stimulusfout: introspectieve beschrijvingen moeten beperkt blijven tot analyse van inhouden van bewuste ervaringen, niet beïnvloed door kennis over aard van stimulus

55
Q

Structuralisme

A

Wil weten wat de geest is, uit welke structuren deze bestaat
=> studie van bewustzijns inhouden, ontleden in bouwstenen

56
Q

Functionalisme
Essentiele stelling

A

Bewustzijn is geen passief orgaan om ervaringen op te vangen, maar toolbox van functies om adaptief te reageren op nieuwe situaties

57
Q

Functionalisme

A

Wil weten waar de geest voor dient, welke functies deze vervult => studie van aard, functies en hoe deze processen werken
Grondleggers
- Franz Brentano en William James
Onderscheid onder functionalisten:
Chicago: John Dewey, James Angell
Columbia: Edward Thorndike, Robert Woodworth
R.W. => voerde formule S-O-R (stimulus - organisme- respons) in en was voorstander van dynamische psychologie.

58
Q

John Dewey

A

1859
- Kritiek op ‘reflex arc concept in psychologie’ => tegen S-R- representatie van reflexboog
-Stimulus, sensatie en respons bestaat wel, maar zijn niet noodzakelijk afzonderlijke gebeurtenissen
- Gedrag niet op te splitsen in reflexbogen, en reflexboog niet in S-R- verbanden => gedrag is adaptief, doelgericht geheel

59
Q

James Angell

A

1869
Studeerde samen met John Dewey en William James aan harvard
a) Doctoraatsonderzoek, weigerde correctie van foute Duitse spelling, geen certificaat
b) toch tot professor benoemd in chicago
c) Centrale figuur functionalisme
- ““psychology: an introductory study of the structure and function of the human consciousness””
- voorzitter APA (american psychological association
d) Beroemde student => John B. Watson

60
Q

Edward Thorndike

A

1874
- Belangrijkste van de 3 functionalisten ( Dewey, Angell) ; zijn empirische bevindingen waren heel sterk en bestaan vandaag nog altijd
- pionier bij gebruik van dieren in experimentele psychologie
-““animal intelligence: an experimental study of the associative processes of animals””
a) Leerprocessen bij dieren
b) Trial and Error, random response => geleidelijk aan elimineren van foutive response ( kat die moet ontsnappen dmv hendeltje etc.), succescvolle responsen worden uiteindelijk versterkt
c) Law of effect: responsen gevolgd door beloning worden versterkt; responsen gevolgd door straf geëlimineerd => vormt basis van operante conditionering

61
Q

Een overgang

A

overgang 19e- 20e eeuw: ongenoegen met structuralisme neemt toe => ontwikkeling van twee nieuwe dominante stromingen, met onderscheid tussen Europa en Amerika => bewijs van beïnvloeding wetenschap door lokale denkwijzen en culturele traditie
Europa: Gestaltpsychologie reageert tegen structuralisme van Wundt
o Holistisch <=> atomisch
o Experiëntieel <=> experiëtieel ( nadruk op subjectieve beleving)
Amerika: behaviorisme reageert tegen structuralisme van Titchener
o Atomistisch <=> atomistisch (maar nadruk op gedrag <-> bewustzijn)
o objectivistisch <=> experiëntieel

62
Q

Atomistisch

A

het ontrafelen van bouwstenen

63
Q

Experiëntieel:

A

gebruik van introspectie om bewustzijnsinhouden te analyseren

64
Q

Objectivistisch

A

enkel wetenschappelijke observeerbare entiteiten in rekening brengen ( stimulus - respons), interne processen in black box want geen wetenschappelijke uitspraken mogelijk

65
Q

Object of thought

A

dingen die je kan denken, maar niet fysisch waarnemen

66
Q

Gestaltpsychologie

A

Europese traditie met wortels in fenomenologie => eerst in Oostenrijk (Graz) en Duitsland (Berlijn, Leipzig), later naar Italië (Cesare Musattie, Fabio metelli, Gaetano Kanisza) en België ( Albert Michotte)

67
Q

Tegenstelling tussen Graz-school en Berlijn- school

A

Graz: A. Gestalten zijn emergerende kwaliteiten afhankelijk van objecten, maar stijgen erboven uit
B. geest als productiesysteem waarbij Gestaltkwaliteiten tot stand komen door mentale acten
Berlijn: A. Gestalt is op zichzelf staand geheel, eigen entiteit, eigen ontologische status (suigeneris) en dus niet gebaseerd op elementaire bouwstenen
B. geest als dynamisch systeem (percept vergt geen mentale act, maar organiseert zichzelf door wederzijdse interactie tussen prikkels en fysiologische correlaten)

68
Q

Belangrijke vertegenwoordigers van de Graz School

A
  • Alexius Meinong 1853: Meinongs jungle
  • Christian von Ehrenfels 1859: Studeerde bij Brentano ( Wenen) en bij Meinong (graz)
  • Vittorio Benussi 1878 : Introduceert Gestaltpsychologie in Italië
69
Q

Alexius Meinong

A

1853, Gestaltpsycholoog Graz ; Studeerde geschiedenis en filosofie in Wenen (bij Brentano)
1. Professor filosofie in Graz, oprichter Psychologisch instituut
2. ““über Gegenstandstheorie””: onderscheid tussen verschillende soorten dingen (entiteiten met eigen ontologische status): fysisch ( paard) vs intentioneel ( roze olifant => object of thought)
3. Meinong’s Jungle: gaf vaak exotische dierenvoorbeelden voor intentioneel bestaan

70
Q

Christian von Ehrenfels

A

1859; Gestaltpsycholoog Graz ;studeerde bij Brentano (Wenen), bij Meinong (Graz)
- Introduceerde term ‘Gestalt’ in psychologie/ filosofie (““über Gestaltqualitäten””), nadruk op emergente eigenschappen die boven elementaire gewaarwordingen uitstijgen (vb. melodie als geheel van noten; meer dan enkel de som van die noten, samenhang en patroon blijft bewaard ondanks wijziging toonhoogte etc.)

71
Q

Vittorio Benussi

A

1878 Gestaltpsycholoog Graz ; Belangrijke onderzoeker van gegenstandstheorie ( van Meinong)
o Introduceert Gestaltpsychologie in Italië ( was promotor van musatti, veel invloed op anderen)
o Tragisch figuur, zelfmoord

72
Q

Belangrijke vertegenwoordigers van de Berlijnse school

A
  • Max Wertheimer 1880
    o Phi motion
  • Kurt Koffka 1886
    o ““principles of Gestalt Psychology””
  • Wolfgang Köhler 1887
    o ‘mentality of apes’
73
Q

Max Wertheimer

A

1880 Vertegenwoordiger Berlijnse school, Rechten in Praag, cursussen in filosofie, kunstgeschiedenis, muziek, fysiologie
a) ontdekking 1912: speciale vorm van schijnbare beweging ( apparente motion) => grote invloed op Gestaltpsychologie, gezien als start van Berlijnse school ( veel radicaler dan Graz) => Phi motion: zien van beweging tussen twee kort na elkaar aangeboden prikkels, dus je ziet een beweging, maar geen afzonderlijke objecten => nieuw Gestalt
b) Bijzonderheid phi motion: waarneming die niet gebaseerd is op elementaire waarnemingen
- Gestalt is niet enkel ‘meer dan som van de delen’
c) Vooral experimenten uitgeoefend in PSI Frankfurt ipv Berlijn ( werd in Berlijn wel benoemd, vandaar)
d) Vluvhtte als jood door naziregime naar VS, kon daar niet veel onderzoek doen maar had wel invloed op generatie na hem door seminaries ( Rudolf Arnheim, Solomon Asch, Herman Witkin)
e) Belangrijk boek => ““Productive thinking””

74
Q

Kurt Koffka

A

1886 Vertegenwoordiger Berlijnse school; studeerde filosofie in Berlijn + doctoraat over ritmeperceptie en- productie ( assistent Wertheimer)
1. Belangrijk voor uitdiepen theoretische implicatie s ontdekking Wertheimer
2. Uitbouw Gestaltrevolutie door zelfde denken toe te passen op andere fenomenen + uitbouwen tegenstellingen met Graz- School ( polemiek met Benussi)
3. invloedrijk boek: ““Principles of Gestalt Psychology””
4. Lezingen en seminaries

75
Q

Wolfgang Köhler

A

1887 Vertegenwoordiger Berlijnse school, vnl exacte wetenschappen, studeerde filosofie, geschiedenis en fysica, doctoraat over akoestiek
1. Vast op Tenerife na uitbraak WOI
2. Bestudeerde ‘mentality of apes’: complexe problemen die intelligentie vereisten => Aha Erlebniss: probleemoplossend denken dat opeens uit het niks opduikt (cognitief inzicht), duikt opeens op als één volledig geheel ( = Gestalt)
3. Aanwezigheid van fysische Gestalten in brein, voorlopen dynamische systeem- theorie

76
Q

Invloed eerste geëmigreerde Gestaltpsychologen…

A

bleef beperkt: tweede generatie veel succesvoller => eerste generatie vnl in Europa, tweede generatie geëmigreerd naar VS
. Kurt Lewin: ontwikkeling groepsdynamica
. Rudolf Arnheim: introduceert gestaltdenken in kunst en kunsttheorie
. Fritz Heider: attributietheorie, grote invloed sociale psychologie
. Hans Wallach: invloed op Ulric Neisser, Irving Rock ( vertegenwoordigers cognitieve benadering in waarnemingspsychologie)

Halfweg 20e eeuw minder dominant geworden
- Concepten te vaag om als algemene wetten te gelden
- ook intrinsieke en experimentele problemen ( door fenomenologische en subjectieve benadering geen correct wetenschappelijk onderzoek)

77
Q

Belangrijke gevolgen van het minder dominant worden van de Gestaltpsychologie in halfweg de 20e eeuw

A

o benadrukken van perceptuele organisatie als deelproces van stimuli naar percepten
o grote rol niet-lineaire, dynamische interacties in brein
o vervormingen in geheugen voor vormen om tot betere Gestalts te komen ( onderzoek met steeds herhalen zelfde tekening)
- Experiment van Frederic Bartlett
- Seriële reproductie: proefpersoon reproduceert prikkel uit geheugen, dan de volgenden,…
o Inzicht in betekenisgeving
- Maluma- takete- effect (Köhler)
- legt associatie in waarneming bloot tussen klank en vorm ( hard, scherp- zacht, rond)
- synesthesie: sterke associaties tussen verschillende betekenisdomeinen
- Toepassing: marketing, probleemoplossend denken ( out of the box) ,…

78
Q

Behaviorisme

A

Eerste helft 20e eeuw, vooral in de VS
- exclusieve focus op stimuli en responsen, en connecties en associaties hiertussen => enige objectief waarneembare entiteiten
- Introspectie is subjectief en dus niet wetenschappelijk, bewustzijn = taboe- onderwerp
- Grondlegger = John B. Watson
- Nadruk op leerprocessen: klassieke operante conditionering

79
Q

Belangrijke personen voor behaviorisme

A

Ivan Pavlov 1849
- Psychic reflex: aangeleerde/ geconditioneerde stimulus- respons- associatie
John B. Watson 1878
- Grondlegger behaviorisme
B.F. Skinner 1904
- Veralgemening naar operante conditionering

80
Q

Ivan Pavlov

A

1849 belangrijke persoon behaviorism, Russisch fysioloog
a) nobelprijs geneeskunde voor fysiologische mechanismen speekselafscheiding honden
b) sprak over psychic reflex: aangeleerde/ geconditioneerde stimulus- respons- associatie
c) Klassieke conditionering verloopt in 3 fases
Fase 1 : Unconditioned stimulus (UCS) vb. voedsel => unconditioned respons (UCR) vb. Speekselafscheiding
Fase 2 : Conditioned stimulus (CS) vb. belletje + UCS => UCR
Fase 3 : CS => CR (condirionering vindt plaats)

81
Q

Johb B. Watson

A

1878 Vertegenwoordiger Berlijnse school, Professor John Hopkins Universiteit, moest later vertrekken door persoonlijke problemen
o Grondlegger behaviorism als leerschool van de psychologie
- Initieel veel weerstand vanuit academische kant
- Uiteindlijk toch groot succes door Amerikaanse ideologie ( iedereen gelijk geboren met gelijke kansen, American Dream)
o Behavioristisch manifest: ““Psychology as a behaviorist views it”” in ““psychological review 1913 => frontale aanval op structuralisme van Titchener en functionalisme van James; interne toestanden zijn subjecties en niet wetenschappelijk te bestuderen, nadruk moet worden gelegd op S-R relaties
o Little Albert exp: baby krijgt dmv pavloviaanse conditionering schrik van witte laborat => kind heeft schrik van alles wit
Besluit: alle psychologische functies zijn in zekere zin reflexen
o Onderscheid tussen 3 soorten reflexen
- Emoties
-instincten
- gewoontes
o Iedereeen als gelijk geboren, het zijn stimuli en hun combinaties die later responsen reflexmatig maken, en zo vanalles aanleren => alle gedrag kan aangeleerd worden

82
Q

Onderscheid tussen 3 soorten reflexen volgen Watson

A
  1. emoties
    - interne activiteiten obv ongestreepte spieren
  2. Instincten
    - obv gestreepte spieren, erfelijk
  3. Gewoontes
    - aangeleerde responsen in de vorm van aaneengeschakelde reflexpatronen
83
Q

B.F. Skinner

A

1904 Vertegenwoordiger Berlijnse school
a) verfijnt methoden en concepten van thorndike: puzzle box => skinner box
- Duiven die door juiste respons te stellen graantje als beloning krijgen
- Law of effect (leerprincipe)
b) Veralgemening naar operante conditionering: Gedragsmodificatie
- Gedrag versterkt door positieve bekrachtiging ( beloning)
- gedrag afgezwakt door negatieve bekrachtiging (straf)
c) ontwikkelt sterke programma’s van gedragsmodificaties voor trainen van dieren (pingpong) en mensen (gedragstherapie)
d) Walden Two: roman over utopische maatschappij dankzij gedragsmodificaties

84
Q

Cognitieve psychologie

A

= informatieverwerkingstheorie
- meest dominante stroming binnen psychologie vandaag, nadruk op hersenwerking

85
Q

Ontstaan cognitieve psychologie als stroming Europa

A

Europa: geleidelijk aan, behaviorisme stond hier nooit zo sterk, bestond hier eig al
o Frederic C. Bartlett: belangrijk boek over geheugen
o Kenneth Craik: belangrijk boek over schema’s
o Donald Broadbent: belangrijk boek over aandacht
o Jean Piaget: stadia van cognitieve ontwikkeling
o Lev Vygotsky: theorieën over internalisatie (pedagogisch belang)
o Niko Tinbergen: instingctieve en aangeleerde gedragspatronen

86
Q

Ontstaan cognitieve psychologie als stroming VS.

A

ware revolutie tussen 1950 en 1960 (cognitieve revolutie)

87
Q

Factoren die opkomst cognitieve psychologie bepaalden

A
  • Inhoudelijk ontwikkelingen psychologie
    a) Praktische noden tijdens WOII, men ging beroep doen op psychologen (psychoakoestiek, signaalverwerking in ruis, signaaldetectietheorie)
    b) Oprichting van verschillende instituten voor toegepaste functieleer; Lincoln Laboratory, Applied Psychology Unit in Cambridge
    c) Toenemende onvrede beperking van S-R model
    1. Donald O. Hebb: ““The organization of behavior”” 1949
    2. Noam Chomsky: Vernietigende kritiek op ““Verbal behavior”” van Skinner
    3. Miller, Galanter, Pribram 1960: ““Plans and structure of behavior””
  • Ontwikkelingen computerwetenschappen => impact op denken over cognitie als informatieverwerkingssysteem
    a) Alan turing komt met Turing machine 1936
    b) John von Neumann : 1945 uitvinding digitale computer
    c) Claude Shannon, Warren Weaver: 1948 informatietheorie
    d) Norbert Wiener: 1948 cybernetica (controletheorie met feedbackmechanismen)
    e) Uitvinding van computer had sowieso veel voordelen voor experimentele psychologie (dataverzameling en - verwerking geautomatiseerd)
88
Q

Toenemende onvrede beperkingen van S-R model

A
  1. Donald O. Hebb 1904: ““The organization of behavior”” 1949
    - Nadruk op organisatie ipv atomistische S-R- ketens
    - cell assemblies als voorloper neurale netwerken
  2. Noam Chomsky 1928: vernietigende kritiek op Verbal Behavior van Skinner
    - ‘Colorles green ideas sleep furiously’ => hoe kan men betekenisloosheid van deze grammaticale zin alleen obv woordolgerde en associatie achterhalen, zonder cognitie?
    - Klanken en woorden disambigueren door klanken en woorden die later volgen: “The old man comes”, “The old men come”
    - Verschil tussen zinnen met zelfde oppervlaktestructuur maar verschillende dieptestructuur: “they are flying planes”
    => Theorie van behaviorisme kan hier geen eenduidig antwoord opgeven, er is meer kennis over cognitie over nodig; impliceert aangeboren grammaticale categorieën, cognitieve inhouden en processen
  3. Miller, Galanter, Pribram (1960): ““Plans and structure of behavior””
    - Kritiek op S-R reflexboog als basiseenheid van gedrag
    - introduceren feedbackloop, basislus: Test- Operate-Test-Exit (TOTE) -> mechanistische implementatie van plan of doel, kan ook recursief zijn (=> complexe gedragsplannen mogelijk)
89
Q

1956 als grote mijlpaal in cognitieve psychologie
+
Ook alternatieve data voorgesteld

A

1956:
o ‘Symposium on information Theory’ met veel sprekers vanuit psychologie, linguïstiek, computerwetenschappen
o Verschijning belangrijke publicaties
- Miller met artikel in Psychological Review (““The magical number seven, plus or minus two””) over limieten van informatieverwerking
- Bruner, Goodnow, Austin: A study of Thinking
o Chomsky met artikel ““Three models for the description of lanuage””

Alternatieve Data
o Chomsky’s kritiek op skinner = 1959
o Oprichting Center for Cognitive Studies in Harvard = 1960
o Ulric Neisser met cognitive =1967:
essentie van nieuwe stroming, belangrijke basisconcepten, experimenten en inzichten
=> doorbraak cognitieve psychologie te situering tussen 1955 en 1965

90
Q

Essentiële vernieuwingen in cognitieve psychologie

A

a) Opvatten van psychologische verwerking tussen prikkels (S) en responsen (R) als informatieverwerking door soort van computer
b) Meest eenvoudige variant: Centrale verwerkingseenheid (CPU) en geheugendatabank tussen S en R
c) Belangrijkste taak: black box toegankelijk maken adhv experimenteel onderzoek, verder ontwikkelen en verfijnen tot krachtig systeem voor informatieverwerking met alle nodige bouwstenen
-> Ontstaan van versch. Theorieën die van elkaar verschillen door verschillende bouwstenen en wissewerkingen hiertussen
-> geen simpele voorstelling meer van prikkels en responsen, lichaam en geest etc.
d) Grote uitdaging: goed gefundeerde theorieën ontwikkelen over interne processen en toetsbaar maken adhv experimenteel onderzoek -> essentie van de functieleer