Hoofdstuk 1 Flashcards
Affschrijvingen
De bedragen die elk jaar opzij worden gezet om vaste kapitaalgoederen op het einde van de economische levensduur te kunnen vervangen door nieuwe kapitaalgoederen. De afschrijvingen zijn gelijk aan de vervangingsinvesteren.
Arbeid
De inzet van menselijke capaciteit voor het produceren van goederen en diensten.
Arbeidsinkomen
Inkomen verdiend uit arbeid. De optelsom van loon en winst uit eigen zaak.
Arbeidsinomensquote (AIQ)
Het arbeidsinkomen als percentage van het nationaal inkomen. Deel van het nationaal inkomen dat naar arbeid gaat.
Arbeidsintensief
Bij het productieproces wordt relatief veel arbeid ingezet (In relatie tot kapitaal)
Bedrijfskolom.
Bestaat uit alle bedrijven waarin de opeenvolgende productiestadia worden doorlopen van oerproduct tot eindproduct. (Boer… Bakkerswinkel)
Bedrijfstak
(=branche) Alle bedrijven die eenzelfde soort productie verzorgen, bijvoorbeeld alle bakkerswinkels. Zo heb je ook de bedrijfstak bouw of metaal.
Bruto binnenlands inkomen
De optelsom van alle primaire inkomens in een land plus de afschrijvingen. Het bruto binnenlands inkomen is gelijk aan het bruto binnenlands product
Bruto binnenlands product (bbp)
De toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid bij elkaar opgeteld.
Categoriale inkomensverdeling
De verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren arbeid en kapitaal.
Consumentenprijsindex
(=CPI) Maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.
Diensten van derden
Diensten die geleverd worden door andere bedrijven.
Dividend
Winstuitkering aan aandeelhouders van een nv of bv
Economische groei
De stijging van het reëel bruto binnenlands product
Inflatie
Stijging van het algemeen prijsniveau