Hoe Maak Ik Een Afspraak? Flashcards

1
Q

Rijden we op zaterdag naar Aken?

A

Fahren wir am Samstag nach Aachen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Goed idee!
Natuurlijk
Ja, graag.
Geweldig
Top!

A

Gute Idee!
Na,klar
Ja, gerne.
Toll
Spitze!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gaan we in het weekend naar Frankfurt?

A

Gehen wir am Wochenende nach Frankfurt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het spijt me ik heb niet veel zin.
Helaas kan ik niet.
Dat past voor mij niet.
Sorry ik kan niet.

A

Tut mir leid, ich habe keine lust.
Ich kann leider nicht.
Das passt mir nicht.
Nein, geht leider nicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doen we morgen?

A

Was machen wir Morgen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

We gaan shoppen
We gaan iets eten
We gaan iets drinken
We bezoeken eerst een museum
Daarna gaan we naar een boekenhandel
Dan kijken we naar een voorstelling
Tot slot bezoeken we het kathedraal

A

Wir Gehen bummeln
Wir Gehen etwas essen
Wir Gehen etwas trinken
Wir besuchen zuerst ein museum
Danach Gehen wir in eine Buchhandlung
Dann sehen wir uns eine Ausstellung
Zum schluss besuchen wir den Dom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly