Hfst 3 Middellands Zeegebied Flashcards

1
Q

Mediterane vegetatie

A

De oorspronkeljjke vegetatie heeft zich aan gepast aan de droge zomers, doordat de blaadjes bedekt zijn met een laagje vet dat uitdroging voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mediterane landbouw

A

Landbouw in middellandse zeegebied vooral tarwe, gerst, olijven, wijndruiven en citrusvruchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Droge akkerbouw (dry farming):

A

Vooral granen in laaglanden, bestaat uit 2-3 jarige cyclus waarbij een deel van de grond braak ligt

Nadeel: -onvolledige benuttig van de grond

  • onregelmarig vraag naar arbeid
  • kans op bodemerosie op de braalliggende gronden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Boom en struikencultuur:

A

Vooral op steilere, minder vruchtbare hellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Irrigatielandbouw:

A

Doordat in een groot deel van het jaar meer verdamping dan neerslag is in het mz moet de mens het land kunstmatig met water bevloeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nadeel irrigatielandbouw:

A

Er treedt verdroging op en vervuiling door het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Om dit nadeel tegen te gaan wordt steeds meet durzaam landgebruik toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Extensieve veeteelt

A

In de droogste genieden is nomadische veeteelt. In deze gebieden groeit zo weinig vegetatie dat deze mensen steeds verder trekken met hun vee op zoek naar geschikte weidegrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Weer=

A

De temperatuur, neerslag en wind op een bepaalde plek op een bepaald moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klimaat=

A

Het gem weer in een bepaald gebied over een periode van 30 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Temperatuurfactoren:

A
  1. Breedteligging
  2. Hoogteligging
  3. Land zeeverdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Breedteligging:

A

Hoe verder van de evenaar af, hoe kouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoogteligging:

A

Hoe hoger, hoe kouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Land zeeverdeling:

A

Matigende invloed van de zee op de temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zeestromen:

A

Worden aangedreven door overheersende windrichtingen. Vanaf lage breedte een warme zeestroom, vanaf hoge breedte een koude zeestroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Invloed gebergte op neerslag

A

Loefzijde(neerslag) en lijzijde(droog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 soorten neerslag:

A
  1. Stuwingsregen (gebergte)
  2. Stijginsregens (evenaar)
  3. Frontale regend (kou warmte front)
17
Q

Lage drukgebied:

A
  1. Lucht stijgt
  2. Koelt af
  3. Condensatie
  4. Neerslag
18
Q

Hoge drukgebied:

A
  1. Lucht daalt
  2. Warmt op
  3. Verdamping
  4. Geen neerslag
19
Q

Cs klimaat zachte winters:

A

Gem temperatuur van koudste maand ligt tussen de -3 en 18

20
Q

Cs klimaat droge zomers:

A

In de natste maand valt minimaal 3x zoveel neerslag als in de droogste maand

21
Q

Zomer:

A

Droge zomer door hogedrukgebied. Westenwinden bereiken mz niet door de oost-west ligging van de alpen

Nadeel voor landbouw: droogte

22
Q

Winter:

A

Aanvoer van vochtige lucht. Onregelmatige neerslag in de winter

23
Q

Gevolg versterkt broeikaseffect:

A
  • verschuiving klimaatgebieden

- verschuiving landschapzones

24
Q

Klimaatveranderingen van grote invloed op de waterbalans in het mz:

A
  • hogere temperaturen wat leidt tot meer verdamping en verdroging van gebied
  • om het watertekort op te lossen haalt men water uit ondergrondse fossiele watervoorraden (aquifers) en maakt meer gebruik van ontziltingsinstallaties om zout water zoet te maken
25
Q

Landdegredatie:

A

processen die de kwaliteit van het land aantasten, waardoor uiteindelijk een kale voedingsarme bodem overblijft

26
Q

Landdegredatie bestaat uit:

A
  1. Verdroging
  2. Versnelde bodemerosie
  3. Verwoestijning
  4. Verzilting
27
Q

Verdroging:

A

Als verdampring en watergebruik groter is dan de neerslag

28
Q

Versnelde bodemerosie:

A

Door droogte is er te weinig vegetatie waardoor neerslag of wind veel vruchtbare bodem wegspoelt/waait

29
Q

Verwoestijning:

A

Na jarenlange versnelde bodemerosie verdwijnt de vegetatie waardoor een soort woestijn ontstaat

30
Q

Verzilting:

A

Bij een te grote verdamping verdampt ook het irrigatiewater, waarna het zout achterblijft. Plantengroei wordt dan onmogelijk

31
Q

Landdegredatie risico groot bij een cs en bs klimaat:

A
  • hoge temperaturen
  • genoeg neerslag voor bodemerosie
  • te weinig vegetatie om bodem te beschermen
  • neerslag in winter als vegetatie op zijn kwetsbaarst is
32
Q

Factoren die van invloed zijn op landdegredatie

A
  • natuurlijke factoren

- menselijke factoren

33
Q

Landdegredatie natuurlijke factoren:

A
  • relief
  • weinig begroeiing
  • negatieve neerslagbalans
  • variabele neerslagintensiteit
34
Q

Landdegredatie menselijke factoren:

A
  • watervebruik
  • ontbossing
  • verstening
  • overbeweiding
  • bevolkingsdruk
  • armoede
35
Q

Duurzame landbouw:

A
  • herbebossen
  • drainage
  • minder bestrijdingsmiddelen