hfst 24 Flashcards
1
Q
rijstrook
A
lane
2
Q
vermijden
A
to avoid
3
Q
spitsuur
A
rush hour
4
Q
voorkomen/ verhinderen
A
to prevent
5
Q
het voorkomen van
A
the prevention of
6
Q
overschrijden
A
to exceed
7
Q
voetganger
A
pedestrian
8
Q
trottoir
A
pavement
9
Q
per ongeluk
A
accidentally
10
Q
bocht
A
curve/ bend
11
Q
verschijnen
A
to appear
12
Q
verdwijnen
A
to disappear
13
Q
kruispunt
A
junction
14
Q
voorzichtig
A
cautious/ careful
15
Q
onvoorzichtig
A
careless
16
Q
fout
A
mistake/ error
17
Q
pas op!
A
caution!
18
Q
te wijten aan
A
due to/ owing to
19
Q
inhalen
A
to overtake
20
Q
teken
A
sign
21
Q
verkeersbord
A
sign/ roadsign
22
Q
wegwijzer
A
signpost
23
Q
aangeven
A
to indicate
24
Q
aanwijzing
A
indication
25
Q
rijbewijs
A
driving licence
26
Q
de schuld geven
A
to blame
27
Q
schuld
A
blame
28
Q
het is mijn schuld
A
it is my fault
29
Q
gebeuren
A
to occur/ to happen
30
Q
aantal (slachtoffers)
A
toll
31
Q
tol/ tolgeld
A
toll