hfdstk 10 Hqrt Flashcards
systole
fase waarin ventrikels contraheren
druk ventrikels > druk aorta -> aortaklep en pulmonaalklep openen -> ejectie bloed naar lichaam/ longen
diastole
fase van ontspannen hart, waarin bloed w aangezogen
atria nt sterk bespierd: vooral drukverschil tss atria en ventr zorgt voor aanzuiging bloed, geholpen door contractie atria.
Ventr zuigen bloed aan van atria (die bloed van lichaam/longen hebben aangezogen) -> tricuspidalisklep en mitralisklep openen want druk atria > druk ventr
hoe komt het dat meer druk in arteries dan in capillairen?
Ventrikels (hart) pompen bloed naar art. pulmonalis en aorta. Dit met een druk van ongeveer 120 mmHg = hoog.
- Reden: bloed (vooral van aorta) moet door heel lichaam gaan, dus moet wel wat druk achter zitten om ook de periferie te bereiken.
- Arterie moet zich hieraan aanpassen door dikke wand.
- Bloed dat capillaire netwerken van organen bereikt, is bedoeld voor diffusie van nutrienten/afvalstoffen, dus wand capillairen dun voor zeer nauw contact.
Hoge druk circulatie lage druk circulatie
*Hoge druk circulatie = circulatie van Li-ventr -> aorta -> art -> arteriolen. (hoge druk geproduceerd door samentrekking Li-ventr: goed gespierd)
*Lage druk circulatie = circulatie van capillairen -> venulen -> venen -> v. cava -> Re-atrium -> Re-ventr -> longen -> Li-atrium.
*reden: DIT IS EEN EXTRA REDENATIE VAN MEZELF
hoge druk circulatie: hier gaat het om art. art bevatten nutrientenrijk bloed -> diffusie van art naar organen is de bedoeling => natuurlijk volgens cgradient, maar ook de bloeddruk zorgt voor verbeterde diffusie.
lage druk circulatie: hier gaat het om venen. venen bevat voedingsstofarm bloed -> natuurlijk diffusie op basis van cgradient, maar ook het feit dat er lage bloeddruk is in venen, maakt diffusie van bloed van organen naar venen makkelijker
portaal systeem
*wat = verbinding 2 capillaire netwerken door 1 (of meerdere bloedvaten) *waar 3 in lichaam: 1. Nier (vogel) 2. hersenen 3. lever *ftie: uitzondering op het feit dat per bloedcyclus (per pomp van hart) het bloed maar 1 capillair netwerk doorloopt. (wanneer bloed kiest om deze bloedcyclus door portaal systeem te lopen, doorloopt hij 2 capillaire netwerken in 1 bloedcyclus)
vasomotie
*wat
verandering van diameter van bloedvaten (art en venen): grotere of kleinere diameter
*ftie
aanpassen van weerstand tegen bloeddruk (zodat bloeddruk aangepast w)
*bvb
heel veel bloed thv hersenen nodig -> deze art gaan open (diameters vergroten) zodat er meer bloed doorkomt (bloeddruk verhoogt)
glomerulair netwerk in nier zijn capillairen -> zouden kapot gaan als hier tegen art bloeddruk bloed zou doorkomen ->< bloeddruk moet verlaagd w -> weerstand van art renalis w verhoogd: diameter w verkleind (=vasomotie) => hoeveelheid bloed dat glomerulair netwerk bereikt, daalt
hartkleppen (tijdens hartcyclus)
*wat
= bindweefsel
(! gn spierweefsel -> actieve regulatie kleppen (open - toe) nt mogelijk)
*passieve regulatie
hoe gaan de kleppen dan open? ze w opengeduwd door drukverschillen: passieve regulatie
- drukverschil 1: atria > ventr -> open bi- (Li-hart) en tricuspidaliskleppen (Re-hart): instroom bloed van atria naar ventr
- drukverschil 2: ventr > atria -> mitralis- en tricuspidalisklep gesloten en aorta- en pulmonaalklep open => ejectie bloed uit hart
* terugvloei?
Neen, w vermeden door
1. chordae tendinae: opgespannen wanneer kleppen toe zijn (enkel bij tri- en bicuspidalisklep)
2. specifieke vorm van hartkleppen (maanvorm oa van pulmonaal- en aortaklep)
chordae tendinae
*wat
peesdraden tss mm. papillares (uitstulpingen van myocard) en atrioventriculaire kleppen
*ftie
mm papillares zijn opgespannen tijdens systole (samentrekken van ventr) -> tijdens systole w bloed van ventr naar aorta en truncus pulmonalis gestuwd -> atrioventriculaire kleppen moeten gesloten zijn -> opgespannen mm papillares tijdens systole zorgen voor opgespannen chordae tendinae -> opgespannen chordae tendinae gaat samen met gesloten AV kleppen.
AP van 1 myocardcel
myocardcel = hartspiercel
depolarisatie w snel verspreid IN cel door (vele) T-tubuli -> Ca2+ van extracell naar intracell (cytosol) EN Ca2+ w vrijgezet uit SPR -> Ca2+ concentratie in cytosol stijgt -> Ca2+ bindt met troponine -> troponine duwt hierbij tegen tropomyosine: tropomyosine verschuift -> bindplekken op actine voor myosine komen vrij door deze verschuiving -> myosine bindt op actinefilament -> contractie.
Repolarisatie -> Ca2+ t erug in SPR en uit cel gepompt -> Ca2+ concentratie in cytosol daalt erg -> troponine w nt meer bezet gehouden door Ca2+ -> terugverschuiving van tropomyosine -> bindingsplekken op actine voor myosine w terug bedekt door tropomyosine -> loslaten actine-myosinebruggen (myosine w ‘van actine afgeduwd’)
Hoezo Ca2+ concentratie belangrijk voor contractiliteit hart?
Ca2+ bindt met troponine waardoor tropomyosine verschuift en bindingsplekken op actine voor myosine vrijkomen (myosine-actine binding = spiercontractie).
- > gn Ca2+ => gn hartcontractie
- > weinig Ca2+ van extra naar intracell (-> dan w er ook weinig Ca2+-vrijgave door SPR gestimuleerd) -> weinig Ca2+ in cytosol -> zwakke contractie (want weinig bindingsplekken komen vrij)
- > veel Ca2+ dat van extra- naar intracell gaat (aka veel Ca2+ in cytosol) (en ook stimulatie van Ca2+ vrijgave door SPR) -> veel Ca2+ binding met troponine -> veel bindingsplekken voor myosine op actine komen vrij aka harde contractie
dromotropie klein vs groot hart
*klein hart:
veel minder en kortere Purkinjevezels -> geraken maar tot op endocard en nt zo ver door
=> vooral myogene verspreiding (myogene verspreiding is snel (door gap junctions), maar nog altijd trager dan neuromyogene verspreiding)
*groot hart:
veel en lange Purkinjevezels die sterk vertakt zijn -> tot diep in myocard: merendeel van myocardcellen (spiercellen) w gestimuleerd door Purkinjevezels (neuromusc cellen)
=> vooral neuromyogene geleiding van AP (= snellere geleiding)
prikkelgeleiding snelheden
*atrium Nodale cellen SAK: 1 cm/s Transitionele cellen SAK: 50 cm/s myogene atriale verspeiding van AP: 1m/s - AVK: vertraging van 0.1 s *ventrikels bundel van hiss: versnelling van 2m/s purkinjevezels: neuromyogene verspreiding (gn snelheid voor gegeven)
dromotropie atria
dmv
1. internodale tracti: bestaan uit neuromyogene cellen die liggen van SAK tot AVK.
Voor snelle geleiding AP van SAK naar AVK
Nt bij ieder dier aanwezig. Nt aanwezig: enkel myogene verspreiding tot AP van SAK de AVK bereikt.
2. myogene verspreiding: van spiercel tot spiercel dmv gap junctions.
AVK vertraging AP
In AVK vindt vertraging van signaal plaats met 0.1 s.
Door langere refractaire periode
(tijdens refractaire periode kan cel gn nieuwe prikkels ontvangen en nt opnieuw depolariseren. Prikkels moeten ‘effe wachten’ voordat ze de neuromyogene cellen van AVK kunnen doen depolariseren.)
-> veroorzaakt door
1. kleinere cellen
2. minder gap junctions -> tragere doorgave ionen aka signalen
depolarisatie skeletspiercel
depolarisatie bereikt T-tubulus -> T-tubulus bevat membraanproteine -> membraanproteine verandert van conformatie -> deze conformatieverandering doet Ca2+-kanaal van SPR opengaan => alle Ca2+ van SPR w vrijgezet in skeletspiercel