Hf1 Flashcards
Woorden
1
Q
Ändern
A
Veranderen
2
Q
Anfangen
A
Beginnen
3
Q
Erwachsen
A
Volwassenen
4
Q
Klar
A
Duidelijk
5
Q
Reden
A
Praten
6
Q
Scheitern
A
Falen
7
Q
Streiten sich
A
Ruziemaken
8
Q
Treffen sich
A
Ontmoeten
9
Q
Angesagt
A
Populaire
10
Q
Die bedingung
A
Voorwaarde
11
Q
Billig
A
Goedkoop
12
Q
Entscheiden sich fur
A
Kiezen voor
13
Q
Die farbe
A
Kleur
14
Q
Der grund
A
Reden
15
Q
Der hersteller
A
Producent
16
Q
Irgendwo
A
Ergens
17
Q
Klamotten
A
Kleren
18
Q
Niedrig
A
Laag
19
Q
Phanomen
A
Verschijnsel
20
Q
Schätzen
A
Waarderen
21
Q
Das schnäppchen
A
Koopje
22
Q
Tatsache
A
Feit
23
Q
Zwar
A
Weliswaar
24
Q
Begegnen
A
Tegengekomen
25
Q
Begeisterung
A
Enthousiasme
26
Q
Einfersucht
A
Jaloezie
27
Q
Einordnen
A
Indelen
28
Q
Enttäuschung
A
Teleurstelling
29
Q
Schaffen
A
Voor elkaar krijgen
30
Q
Verschwinden
A
Verdwijnen
31
Q
Verzichten auf
A
Afzien van
32
Q
Voraussetzung
A
Voorwaarde
33
Q
Zeigen
A
Laten zien
34
Q
Absicht
A
Bedoeling