HF 2 Flashcards

1
Q

wat zijn de doelen van ontwikkelingspsychologie?

A

beschrijven + verklaren van veranderingen in de ontwikkeling dmv theorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de functies van theorieën?

A
  • Informatie organiseren en integreren tot een geheel

- Voorspellingen doen die op empirische wijze getest kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer blijven theorieën lang bestaan?

A
  • Als ze uitspraak doen op een breed gebied

- Als ze een nieuwe verklaringswijze introduceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar gaan rationalistische filosofen van uit?

A

kinderen worden geboren met een vaardigheid om hun wereld te ordenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar gaat behaviorisme van uit?

A

Nadruk op de rol van leren in menselijk gedrag (Nurture/tabula rasa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is klassieke conditionering

A

manier van leren waarbij gebruik wordt gemaakt van een bekende en onbekende stimulus

pavlov > dieren
watson > mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is operante conditionering

A

leergedrag hangt af van de gevolgen van het gedrag. Gebruik van straf en beloning (Thorndike, Skinner)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de tegenhanger van behaviorist

A

maturatie benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de maturatie benadering

A

ontwikkeling verloopt volgens een schema dat vastgelegd is in de genetische predispositie (Nature)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de psychodynamische theorie (Freud)

A

ontwikkeling is bepaald door biologische driften in interactie met de omgeving en met de drie componenten van persoonlijkheid.


How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de 3 componenten van persoonlijkheid (Freud)

A

id, ego, superego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

id

A

Instinctieve driften. nastreven van genot.


How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ego

A

Rationeel & controlerend. Probeert driften (Id) op sociaal acceptabele wijze te bevredigen.


How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

superego

A

Geweten. Bestaat uit: geïnternaliseerde waarden, moraal en rollen.


How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

psychosociale theorie (Erik Erikson)

A

Gebaseerd op psychodynamica van Freud -> Elke fase kent een risicofactor als de ontwikkelingstaak niet wordt volbracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ethologische theorie

A

observatie in de natuur

17
Q

sociale leertheorie (Bandura)

A

kinderen leren door observatie en imitatie

18
Q

hoe imiteren kinderen

A

attention, retention, reproduction, motivation

19
Q

constructionisme

A

Piaget zag kinderen als kleine wetenschappers die actief zoeken naar nieuwe info

20
Q

sociaal-culturele theorie

A

ontwikkeling ontstaat in interactie met andere mensen en met instituten en gereedschappen van de cultuur

21
Q

tools of thinking

A

een product van cultuur die wordt geïncorporeerd in de manier waarop een individu de wereld begrijpt

22
Q

evolutionaire psychologie

A

kijken naar hersenstructuren die cognitieve processen onderleggen

23
Q

interactieve specialisatie benadering

A

hersendelen zijn aanvankelijk niet gespecialiseerd in bepaalde taken. Interactie met de omgeving zorgt voor specialisatie.

24
Q

informatieverwerkingsbenadering

A

focus op de manier waarop informatie door het cognitieve systeem verwerkt wordt. Stappen om van input tot output te komen.

25
Q

neo-piagetaanse theorieen (Case)

A

Integratie van Piagetiaanse ideeën met de informatieverwerkingstheorie

26
Q

executieve controle structuur

A

blauwdruk voor het oplossen van een bepaald type probleem

27
Q

connectionistische modellen

A

Iedereen heeft een netwerk van betekenissen, waarvan iedere ‘knoop’ (concept) met lijntjes is verbonden met andere knopen

28
Q

bayesian modelling

A

wordt gebruikt als model voor de ontwikkeling van het begrip van kinderen en de relaties tussen vele dingen zoals gebeurtenissen, woorden en objecten

29
Q

bayes’s theorem

A

conditional probability: the probability of an event based on prior knowledge that something else which might be related to the event is the case or has occurred

30
Q

dynamic systems accounts of development

A

an area of study in mathematics which attempts to describe complex systems with many inputs which interact in complex ways