het oog Flashcards

1
Q

glaucoom

A

=groene staar
-verhoogde oogdruk
-gezichtsvermogen gaat achteruit
-hevige pijn in het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cataract

A

= grijze staar
-geen scherp beeld meer
-lens vertroebelt waardoor beeld niet meer scherp gevormd wordt
-vermindering gezichtsvermogen
-diabetes
-ouderdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

conjunctivitis

A

= oogbindvlies ontsteking
-tranende ogen
-etter (oogleden plakken)
-pijn
-branderig gevoel
-jeuk
-roodheid
-infectieus (door micro-org.)
-niet infectieus (door allergie, vuiltje, chloor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

strabisme

A

= scheelzien
-beide ogen volgen niet dezelfde richting
-stand van 1 of beide ogen afwijkt
-oogspieren kunnen niet samenwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

daltonisme

A

= kleurenblindheid
-kleuren moeilijk onderscheiden
-geel en bruin wordt rood en groen
-sommige kleuren niet kunnen waarnemen
-bruin naast rood lijkt groen
-grijs naast groen lijkt rood
-aangeboren (kan later komen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bijziendheid

A

= myopie
-lichtstralen komen samen voor het netvlies
-je hebt een goed zicht voor dingen die dichtbij zijn, maar dingen in verte is wazig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verziendheid

A

=hypermetropie
-lichtstralen komen samen achter het netvlies (wordt gebroken door hoornvlies/ooglens
- je hebt goed zicht voor dingen op afstand, dingen dichtbij zijn niet zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

blindheid

A
  • ziet minder dan 5%
  • gezichtsveld is beperkt
  • groot impact leven+psychische en sociaal
  • je ziet niks
    -geen verschil met licht en donker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

traanvocht

A

het oogvocht, reinigt, smeert en voedt het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

traankanaal

A

zodat daar oogvocht kan worden afgevoerd naar de neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oogspieren

A

6 oogspieren zodat je oog in de gewenste richting kan draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

harde oogvlies

A

(Sclera)wit van het oog, ondoorzichtig vlies het beschermt en verstevigd het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoornvlies

A

(cornea) doorzichtig vlies, beschermt het oog en is het venster waar lichtstralen binnen kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vaatvlies

A

(choriod) bevat bloedvaten en voedt het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

netvlies

A

(Retina) heeft zenuwcellen, staafjes (zijn gevoelig voor licht en donker) en kegeltjes (gevoelig kleuren), het verwerkt de lichtbeelden die binnenkomen tot 1 beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gele vlek

A

ligt achter de pupil, meest gevoelig, hier zien we de kleuren heel goed en is het zicht scherp

17
Q

oogzenuw

A

(Nervus Opticus) geleid de prikkels naar de hersenen

18
Q

blinde vlek

A

de plaats waar je niks ziet en waar de oogzenuw het oog verlaat/binnenkomt, er is geen netvlies dus ook geen cellen die licht kunnen opvangen en doorsturen naar de hersenen

19
Q

ooglens

A

voor scherp beeld op het netvlies

20
Q

pupil

A

opening in de iris die het licht doorlaat, groter maken (in donker), kleiner (in licht)

21
Q

iris

A

het gekleurde middengedeelten, bestaat uit spieren (zo wordt pupil groter/kleiner)
->bij licht trekken ze samen (kleiner)
->in donker ontspannen ze (groter)

22
Q

glasachtig lichaam

A

-grootse deel van het oog
-kleurloze gelatine achtige massa