Het and De Flashcards
1
Q
little nouns (meisje, stoolje)
A
het
2
Q
ing (bedoeling)
A
de
3
Q
heid (devrijheid)
A
de devrijheid (the freedom)
4
Q
fruit, groenten
A
de
5
Q
language
A
het nederlands
6
Q
with het you use..
A
ons, zijn, eik (meisje) , welk (which), dit
7
Q
with de you use..
A
onze, zijne, elke (appel), welke, deze