Herhaling Eerste Deel Flashcards

1
Q

3 soorten manuele massages

A
  • medische massage
  • cosmetische massage
  • sportmassage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de primaire invloeden of directe effecten van massage

A
  • door middel van mechanische prikkels
    Effecten:
  • prikkeling van de sensibele zenuwuiteinden
  • afschildering van de dode opperhuidcellen
  • warmte ontwikkeling door wrijving
  • losmaken talgophopingen en betere verdeling van talg over huid
  • verbeteren van de afvoer van aderlijk bloed en lymfe
  • afvoeren van teveel vocht uit de weefsel
  • toniseren van spieren
  • stimulering celdeling
  • training bindweefselvezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 4 soorten indirecte effecten

A
  • reflectorisch
  • biologisch
  • psychisch
  • humoraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Effecten reflectorische invloeden

A
  • verbeterde doorlaatbaarheid van de vaatwanden
  • verbeterde uitwisseling via celwanden
  • ontspanning van verkrampte spieren
  • tonisering van verkrampte spieren
  • prikkeling van glad spierweefsel ( nieren enz)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 2 weefselhormonen

A
  • acetylcholine

- histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet achetylcholine

A
  • geeft egale roodheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Effecten Intermitterend drukken

A
  • mechanisch: verbeterde afvoer van bloed en lymfe
  • reflectorisch : ontspannen van spieren
  • psychologisch : algehele ontspannen
    Voor spieren en bloed en lymfevaten
    Niet voor gezicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Effecten effleurage

A
  • lengte : ontspannend, bevorderen afvoer bloed en lymfe
  • krachtig: hyperemie
  • stevig : afstoting verhoorde huidcellen
  • dwars : histamine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Effecten petrissages

A
  • krachtig rustig: dehydraterend
  • krachtig dwars : toniserend, hyperemie
  • krachtig snel: afbraak vet
  • rustig lengte : ontspannend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Effecten fricties

A
  • krachtig, cirkelvormig: Doorbloedend ,myogelosen
  • krachtig dwars: stimulerend
  • luchtig gezicht: mobilisatie van zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Effecten huidverschuivingen

A

Doorbloedend en ontspannend

- oppervlakkig, op gezicht verboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Effecten schudden

A
  • Huid en spieren losser maken

- Ontspannend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Perifeer

A

Aan of naar de omtrek of uiteinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Caudaal

A

Aan of naar de kant van de staart ( naar voet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Craniaal

A

Aan of naar de kant van de schedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Distractie

A

Verwijdert van midden ( naar uiteinde arm of been)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Proximaal

A

Aan de kant of in de richting van het centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Mediaal

A

Naar het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Lateraal

A

Opzij, van middellijn af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ventraal

A

Aan of naar buik gelegen - anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dorsaal

A

Aan of naar rug gelegen ( posterior)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Plantair

A

Voetzool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Palmair

A

Handpalm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hielen op de grond =

A

Dorsaal flexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Op de tenen staan =

A

Plantair flexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Strekspieren =

A

Extensoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Handpalm naar boven is

A

Suplinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is spierinnervatie

A

Prikkelen van spieren waardoor een spier samentrekt ( contraheerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Spiercontractie=

A

Samentrekken van zenuwen

komt door prikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Natuurlijke prikkel voor spiercontractie is

A

Zenuwprikkel / impuls

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat laat een spier contraheren

A

Een prikkeling van ren zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat gebeurt er als een spier contraheerd

A

Trekt de spier samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is innerveren

A

Prikkelen van spieren waardoor de spier samentrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Tonus =

A

Spanningsgraad van spier in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hypotonisch =

A

Verslapte spieren ( tonus is laag, spier verslapt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hypertonisch =

A

Verkrampte spieren ( tonus is hoog, spier is hard)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Isometrie=

A

Spanning van de spier is verhoogd zonder dat de stand van de spier veranderd ( geen beweging) zware tas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Noem een rol/ draai gewricht

A

Atlas/ draaier ( nee schudden) eenassig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat voor gewricht zit tussen atlas/ achterhoofdsbeen?

A

Ei gewricht ( ja knikken) tweeassig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een pees?

A

Een onbeweeglijke verbinding tussen spieren en het skelet ( is vast bindweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Vezels van sharpey =

A

Overgang van bindweefsel naar weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Meerhoofdige spieren hebben

A

Meerdere oorsprong plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat voor spieren hebben meerdere aanhechtings plaatsen

A

Meer pezige pezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat voor spier heeft 1 spier buik

A

Eenbuikige spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is een agonist?

A

Hoofdbeweger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn mono articulaire spieren

A

Spieren die over 1 gewricht verloopt

= kauwspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe noem je een spier die over meer dan 1 gewricht kan bewegen en meerdere gewrichten maken?

A

Bi- articulaire spieren

48
Q

Naar buiten draaien =

A

Exoroteren

49
Q

Endoroteren =

A

Naar binnen draaien

50
Q

Naar binnen draaien =

A

Endoroteren

51
Q

Strekken =

A

Exenseren

52
Q

Buigen =

A

Flexeren

53
Q

Naar binnen braaien van hand of voet

A

Proneren

54
Q

Naar buiten draaien van hand of voet ( schooien) =

A

Suplineren

55
Q

Ronddraaien =

A

Circumduceren

56
Q

Belangrijke energieleverende stoffen =

A

Koolhydraten

57
Q

Glucose =

A

Transportsuiker

58
Q

Glucogeen =

A

Opslag suiker

59
Q

Hoe gebeurt er bij de spijsvertering

A

Koolhydraten worden uit voedsel afgebroken tot glucose

  • via dunnen darm
  • gaat glucose in bloed
  • via poortader
  • naar lever
60
Q

Opslagplaats voor glucogeen=

A

Leve en spieren

61
Q

Hoe komt de omzetting van glucose naar glucogeen tot stand

A

Onder invloed van hormonen

  • glucose naar glucogeen = insuline
  • glucogeen naar glucose = adrenaline en glucogon
62
Q

Welke hormonen komen van de alvleesklier

A

Insuline en glucogon

63
Q

Welke hormonen zijn afkomstig uit de bijnieren

A

Adrenaline

64
Q

Insuline =

A

Een hormoon

- Verlaagt glucose gehalte in bloed

65
Q

Aeroob=

A

Verbranding met zuurstof bij normale spierbelasting

66
Q

Hoe noem je een verbranding zonder zuurstof

A

Anaeroob proces

67
Q

Myogelosen =

A

Plaatselijke spierverharding

Anaeroob proces

68
Q

Hoe werkt een anaeroob proces

A

Spiercellen halen op een andere manier energie uit glucose

Afvalstof Is melkzuur ( myogelosen)

69
Q

Hydratant / humectant =

A

Vochtregulerend

70
Q

Hydrofiel =

A

Watervriendelijk ( laat zich makkelijk met water mengen)
Oliën , vetten, en andere vetachtige stoffen die in vergelijking tot andere oliën en vetten een grotere bindingsreiniging met water hebben

71
Q

Lipofiel=

A

Vetvriendelijk

72
Q

Lipofoob=

A

Vetafstotend

73
Q

Hygroscopisch=

A

Wateraantrekkend

74
Q

Hydrofoob=

A

Waterafstotend

75
Q

Welke stoffen kunnen door de barrière van de huid

A
  • algen
  • vitamine
  • etherische oliën
  • hormooncreme
76
Q

Wat verbeterd de Lipofiele eigenschappen

A

Slijmstoffen verbeteren de lipofiele eigenschappen

77
Q

Oplossing =

A

Moleculair fijne verdeling van een stof in oplosmiddel

78
Q

Noem een aantal voorbeelden van oplossingen

A
  • suiker / zout in water
  • tonic of lotion
  • gezichtswater
    Oplossing is altijd helder
79
Q

Diffunderen=

A

Gelijkmakig vermengen van opgeloste stoffen onder elkaar

80
Q

Noem een voorbeeld van diffunderen

A

Een crème

81
Q

Element=

A

Enkelvoudige stof

Niet meer in andere stoffen te splitsen

82
Q

Atoom -=

A

Kleinste deeltje van een elemant

83
Q

Molecuul=

A

Kleinste deeltje van een stof dat nog alle eigenschappen heeft van de stof
Voorbeeld:
Water = 2 elementen water + 1 element zuurstof

84
Q

Emulsie=

A

Mengsel van 2 stoffen die van nature niet in elkaar oplosbaar zijn
> emulgator nodig

85
Q

Emulgator=

A

Een stof die een emulsie altijd nodig heeft om een stof bij elkaar te houden
Olie vermengt zich niet met water- emulgator nodig

86
Q

Emulgatoren =

A
  • lannettewas ( plantaardig, meestal kokosnoot)
  • lecithine ( eigeel, sojaboon)
  • cholesterol ( natuurlijk, menselijk lichaam, eten
87
Q

Wat is een w/o emulsie

A

Water in olie emulsie
Beetje water in olie
- voelt vet aan
- moeilijk te verwijderen met water

88
Q

Noem een voorbeeld van een w/o emulsie

A
  • badolie
  • vette crème
  • meeste nachtcrème
89
Q

Wat is een o/w emulsie

A

Olie in water emulsie
Beetje olie in water
Voelt waterig aan, laat zich goed met water mengen

90
Q

Noem een voorbeeld van een w/o emulsie

A
  • reinigingsmilk
  • bodymilk
  • meeste crèmes
91
Q

Wat is een colloïdale emulsie?

A

Een gelei achtige emulsie, vermengt met een gelvormer

Zuigt vocht op zodat hij in water zwelt

92
Q

Voorbeeld van een colloïdale emulsie?

A
  • Haargel

- gelmaskers

93
Q

Grondvormen waarin cosmetische producten kunnen voorkomen zijn:

A
  • oplossingen ( lotions en tonics)
  • w/o emulsies ( vette crèmes bijv coldcreme)
  • o/w emulsie ( milks en droge crèmes )
  • watervrije crème ( meeste reinigende crèmes en massage crèmes)
  • colloïdale emulsie ( geleimaskers en andere geleiachtige producten zoals handgeleien)
  • pasta’s , vetten, oliën vermengd met vaste korrelachtige deeltjes ( bijv tandpasta)
94
Q

Wat zijn mengemulsies

A
W/o/w of w/ emulsies
Hydrofiele olie (w/o/w )
95
Q

Wat is een suspensie?

A

Een vloeistof met onopgeloste deeltjes vaste stof

96
Q

Voorbeeld van een suspensie?

A
  • Groene klei in water

- cacao in chocolademelk

97
Q

Aerosol=

A

Kleine stofdeeltjes of vloeistof druppeltjes opgelost in gas

  • wolken / mist
  • rook/ roet
  • spuitbussen / putjes astma
98
Q

Noem voorbeelden van echte vetten

A

Plantaardige vetten: cacaoboter, kokosboter
Plantaardige oliën: wonderolie, olijfolie, amandelolie, kiemolie, advocadoolie
Dierlijk vet: rundvet, varkensvet, wolvet
Dierlijke oliën: wolraatolie, eierolie, levertraan

99
Q

Wat zijn voordelen van lanoline

A
  • komt veel overeen met menselijk talg
  • minder snel ranzig, verkleurt niet snel
  • goed emulgerend karakter
100
Q

Wat is lanoline

A

Een emulsie van wolvet + 25% water

101
Q

Waaruit bestaan echte vetten

A
  • vetzuren
  • vetalcoholen
  • ester
102
Q

Ester =

A

Een verbinding van een vetzuur met een vetalcohol

Ontstaat als een deel vetzuur zich verbindt met een deel vetalcohol

103
Q

Waaruit bestaat huidtalg

A
  • vetalcoholen : ergosterol , cholesterol
  • vetzuren : oliezuur, palmitinezuur, stearinezuur
  • onderling gevormde esters
104
Q

Wat is squaleen

A

Een in dierlijke en plantaardige vetten voorkomende ester
Levertraan van vissen
Olijfolie, zonnebloemolie, sojaboon olie

105
Q

Wat is de werking van squaleen?

A

Zuiverende, ontgiftende werking.

Bevordert opname vitamine a

106
Q

Wat zijn lupiden

A

Vetachtige stoffen die in levende organisme voorkomen

107
Q

Wat zijn minerale vetten

A

Vetten uit de aardbodem

  • paraffine ( maskers en pakkingen)
  • vaseline
  • glycerol ( kan ook synthetisch zijn) ( handproducten: legt laagje op huid. Eind product spijsvertering )
108
Q

Nadeel minerale vetten:

A
  • lichaamsvreemd ( laten laagje achter)
109
Q

Voordeel mineraal vet?

A

Belangrijke reinigende eigenschappen - vermengen makkelijk met vet en vuil

110
Q

Waar voor gebruik je paraffine

A

Als vochtmasker - vochtarme huid
Sluit huid af - ontstaat zweet - bovenste huidlagen verweekt
- voorbehandeling bij verwijderen comedonen
- warmte behandeling algehele ontvettingskuur
- gezicht: gezuiverde paraffine met smeltpunt van 40 graden

111
Q

Waarvoor dienen vetten in emulsies ?

A
  • vormgever ( geven stevigheid aan bijv een crème)
  • aanvulling van vet op huidoppervlak
  • oplosmiddel voor werkstoffen
  • reinigend middel
  • biologisch actieve stof
112
Q

Welke stoffen zijn rijk aan biologisch actieve stoffen?

A

Plantaardig oliën : tarwekiemolie, maiskiemolie

Dierlijke oliën : levertraan, schildpadolie, nertsolie

113
Q

Wanneer gebruik je een lysing?

A
  • dunne gevoelige huid
  • ( actieve) acne
  • rimpels
  • gestimuleerde huid ( rood)
114
Q

Hoe werkt diathermie

A

Dmv naadje die in haarzakje geschoven wordt, wordt er o.i.v Hf wisselstroom warmte gegeven waardoor de eiwit structuur in het haarzakje gaat stollen

115
Q

Hoe werkt de blend methode?

A

Via naaldje wordt er tegelijk Hf wisselstroom en gelijkstroom gegeven
Gelijkstroom zorgt voor electrolyse ( ontleden)
Hf versneld dit proces
Gelijkstroom veroorzaakt hele sterke base (loog)
Wisselstroom veroorzaakt warmte
De loog werkt oplossend op de keratine in de haarfollikel

116
Q

Hoe werkt laser ontharing

A

D.m.v geconcentreerde lichtbundel aan stralen gaan via het pigment van het haar de straling in de haarfollikel
Pigment wordt verhit ➡️ haarwortel vernietigd

117
Q

Verschil tussen laser en ipl

A

Ipl werkt met verschillende golflengten en is minder pijnlijk en schadelijk dan laser