HC.5 Algemeen bouwplan cellen en organen Flashcards

1
Q

Eukaryoot vs Prokaryoot
Bij het ontstaan van een organisatiestructuur in de cel met organellen met membranen verandert een prokaryote cel in een eukaryote cel. Die cellen verschillen op bepaalde gebieden van elkaar:

A

Prokaryoot
Kleiner, vanwege energiehuishouding.
Celwand.
Energievoorziening op basis van ionenpompen.
70S ribosomen.

Eukaryoot
Groter, vanwege energiehuishouding.
Celkern (nucleus) en celmembraan, celwand alleen bij plantaardige cellen.
Energievoorziening op basis van mitochondriën.
80S ribosomen (actiever).
DNA met histonen in de kern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… Op basis daarvan kunnen organismen geclassificeerd worden.

A

Ribosomen bevatten het ribosomale rRNA, dat bevat de rRNA subunits; die hebben weinig verandering gekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Endosymbiose theorie

A

De endosymbiose theorie houdt in dat vanuit de prokaryote cellen de anaerobische eukaryote vooroudercellen zijn ontstaan. Dat komt door het samenleven van een prokaryotische cel in een gastheercel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De vier belangrijke endosymbiotische gebeurtenissen zijn:

A
  • Aanhechting van de spirochiaete bacterie → microtubuli en cilia.
  • Opname alphaproteobacterie → ontwikkeling mitochondriën (eigen DNA).
  • Opname cyanobacteriën → chloroplasten (planten).
  • Opname eencellige roodwiercel → chloroplasten met dubbel membraan (planten).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Horizontale en verticale gentransfer

A

Een verticale gentransfer is de uitwisseling van genetisch materiaal van ouder op kind binnen dezelfde soort.
Een horizontale gentransfer is genuitwisseling tussen individuen van verschillende soorten, dat soort voor een grote genetische diversiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eerste stappen eukaryotisering
De volgende vier stappen zijn de eerste stappen van de eukaryotisering:

A
  1. Verlies van de starre celwand waardoor het membraan kan plooien → groter inwendig oppervlak dat transport makkelijker maakt.
  2. Flexibel worden celmembraan → mogelijkheid tot fagocytose.
  3. Microtubili (tubuline) en microfilamenten (actine) → ontstaan cytoskelet.
  4. Ontstaan cytoskelet → inwendig transport, amoeboide bewegingen en compartimentering.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Celorganen in een eukaryote cel
In een eukaryote cel zijn alle celorganellen omgeven door een membraan, de rest van de cel bestaat uit cytosol. Een cel bestaat uit de volgende onderdelen: deel 1

A
  • Cytoplasma: alles binnen het plasmamembraan, behalve de nucleus.
  • Cytosol: de vloeistof in de cel (inhoud van het cytoplasma zonder de organellen met membranen).
  • Cel-/ plasmamembraan: fosfolipidenlaag die de cel omgeeft. De straatkant is hydrofoob en de kopkant is hydrofiel. Aan/ door het celmembraan zitten:
    - Glycocalyx: glycoproteïnen (suikerstructuren) die buiten de cel uitsteken (herkenningsreceptoren).
    - Transmembraaneiwitten.
    - Perifere eiwitten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Celorganen in een eukaryote cel
In een eukaryote cel zijn alle celorganellen omgeven door een membraan, de rest van de cel bestaat uit cytosol. Een cel bestaat uit de volgende onderdelen: deel 2

A
  • Celkern/ nucleus: omgeven door membraan met poriën en verbonden met het ruwe endoplasmatisch reticulum (ER).
  • Nucleolus: structuur in de nucleus waar de transcriptie van rRNA plaatsvindt en waar de ribosomale subunits geassembleerd worden (RNA + eiwit).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Celorganen in een eukaryote cel
In een eukaryote cel zijn alle celorganellen omgeven door een membraan, de rest van de cel bestaat uit cytosol. Een cel bestaat uit de volgende onderdelen: deel 3

A
  • Endoplasmatisch reticulum (ER):
    - Ruw ER (rER): RNA translatie → eiwitvouwing → eiwittransport.
    - Glad ER (sER): calciumopslag, productie en opslag glycogeen en steroïde en fosfolipidesynthese.
  • Golgi-apparaat: verwerking en verpakking van eiwitten en vetten in blaasjes met toevoeging van suikers (glycosylering) of fosfaatgroepen (fosforylering): post-translationele modificatie. Vervolgens worden ze naar de juiste plaats getransporteerd aan de hand van signaalpeptiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Celorganen in een eukaryote cel
In een eukaryote cel zijn alle celorganellen omgeven door een membraan, de rest van de cel bestaat uit cytosol. Een cel bestaat uit de volgende onderdelen: deel 4

A
  • Mitochondriën: herkenbaar aan de vouwingen van het binnenmembraan (cristae); daar vindt de ATP-synthese plaats door middel van oxidatieve fosforylering. Tussen de matrix en intermembrane ruimte wordt een H+ gradiënt gecreëerd.
  • Lysosomen: afvalverwerking van de cel door middel van enzymen. Enzymen worden geactiveerd door de lage pH in het lysosoom. Het lysosoom is door een membraan afgesloten van het neutrale cytosol.
  • Cytoskelet: intermediaire filamenten geven structuur aan de cel. De actine microfilamenten spelen een rol bij de beweging, microtubili bij het transport.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Celorganen in een eukaryote cel
In een eukaryote cel zijn alle celorganellen omgeven door een membraan, de rest van de cel bestaat uit cytosol. Een cel bestaat uit de volgende onderdelen: deel 5

A
  • Membranen om organellen: spelen een grote rol bij het mogelijk maken transport, voornamelijk:
    - Intracellulair transport: transport binnen de cel via signaalpeptiden. Bij de juiste sequentie kunnen ze naar de juiste bestemming worden getransporteerd. Kan met behulp van membranen, poriën of blaasjes (endo- en exocytose).
    - Extracellulair transport: transport buiten de cel door endo- en exocytose. Vesicles (transportblaasjes) kunnen endocyteren (stoffen in de cel opnemen) en exocyteren (stoffen uitscheiden).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Histologie
Er is sprake van vier basistypen weefsels:

A
  • Epitheel (dekweefsel): bedekking/ bekleding van de organen.
  • Bindweefsel: verbinding tussen weefsels (bloed en kraakbeen).
  • Zenuwweefsel.
  • Spierweefsel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly