HC3 - Organisation of the Motor System & Principles Cortical Function Flashcards
Motorsysteem
Het maken van complexe vrijwillige bewegingen:
1) Posteriore cortex geeft info over sensorische info aan de frontale cortex
2) Prefrontale cortex plant beweging
3) Premotor cortex organiseert beweging sequenties
4) Motorcortex produceert specifieke bewegingen
Primaire motorcortex
- M1
- controleert ledematen van een kant van het lichaam (contralateraal)
Premotor cortex
Controleert samenwerking tussen beide kanten van het lichaam, bijv. tussen beide handen.
Coördineert ook bewegingen van verschillende ledematen zoals hand, arm en schouder
En een mentale voorstelling
Motor corticale gebieden
Repertoire met voorgeprogrammeerde bewegingscategorieën = een bewegingslexicon
Uitvoeren van bekende bewegingen zijn erg vergelijkbaar binnen een diersoort
Laesie: Problemen in meerdere lichaamsdelen, niet maar een.
Spiegelneuronen
In de premotor cortex worden sommige cellen actief wanneer ze bewegingen zien. Deze kunnen acties van andere simuleren en maakt snelle reactie (anticipatie) mogelijk.
- Ook zorgen deze cellen voor begrip van emotionele expressie en belangrijke sociale interactie (Rizzolatti)
- Daarnaast ook sensorische-motorische associaties (Hickok)
Basale ganglia
- Volume controle
- Er is een complex feedback circuit van de cortex naar de ganglia, welke feedback mogelijk maken. Er zijn 2 paden: (Gpi = globus pallidus internal)
Inhibitory pathway
Excitatory pathway
- de basale ganglia zorgen ervoor dat de beweging de juiste intensiteit heeft en is ook betrokken bij het selecteren van de juiste motor programma’s
- beschadiging in de BG kan leiden tot teveel beweging (dyskinesie/hyperkinesie) zoals in Huntington of Gilles de la Tourette.
BG staan onder sterke invloed van dopamine: een neuromodulator welke geproduceerd word in de substantia nigra in de hersenstam
Degeneratie van cellen die dopamine produceren kan leiden tot:
- Bewegingsarmoede: hypokinesie, zoals in Parkinson
- Bewegingsloosheid: Akinesie, een effect van MPTP
- Persisteren van bepaalde bewegingen vanwege problemen met overschakelen van programma’s
Inhibitory pathway
als deze de overhand heeft –> minder inhibitie in de thalamus –> thalamus kan de cortex stimuleren.
Van de putamen –> globus pallidus external –> subthalamic nuleuc
en van de putamen –> globus pallidus internal –> thalamus
Excitatory pathway
als deze de overhand heeft –> inhibitie thalamus –> minder thalamische input naar de hersenen
cortex –> ruggenmerg, subthalamic nucleus, thalamus, putamen
Motorfunctie; cerebellum
Belangrijkste functies:
- Aanleren en onderhouden motor vaardigheden (typen, dansen)
- Activeren spieren voor actie met juiste timing en nauwkeurigheid
- Snelle aanpassing corticale motorische programma’s aan veranderende omgeving
- Snelle correctie van houding, balans, en hoofd- en oogpositie
- Stoornissen in cerebellum kunnen leiden tot stoornissen in motor coördinatie (ataxie, bijv. dronken gedrag)
- Stoornissen in complexe reeksen van bewegingen en problemen met perceptuele en cognitieve processen)
Zenuwbanen in ruggenmerg
Motorische commando’s die voortkomen uit premotor cortex en M1 worden via tractus corticospinalis (piramidebaan) naar motor neuronen gebracht in:
- Hersenstam: voor aansturing spieren in het hoofd
- Ruggenmerg: voor aansturing spieren van ledenmaten en romp
- Deel dat kruist stuurt spieren aan van ledenmaten (vingers)
- Deel dat niet kruist, stuurt spieren aan van romp
Apraxie
Onvermogen om doelgericht gedrag uit te voeren in afwezigheid van een paralyse of parese. Komt ferquent voor, vooral na laesie in de linkerhemisfeer (parientaal).
Functie hiërarchie
Patiënten kunnen soms grote delen hersens missen zonder dat het gedrag erg is aangedaan. Gedrag kan op verschillende niveaus beïnvloed worden, van ruggenmerg tot hersenstam tot subcorticale structuren tot cortex.
Over het algemeen:
- lagere niveaus controleren de basis bewegingen en gedragingen
- hogere niveaus zorgen voor grotere nauwkeurigheid en flexibiliteit.
Plasticiteit zorgt ervoor dat de hersens kunnen veranderen door ervaringen of na letsel.
Ventrale stroom
Begint met V1, gaat door V2, dan door V4, en naar de inferiore temporale cortex (IT cortex).
De ventrale stroom, aka de ‘wat stroom’, is geassocieerd met vormherkenning en objectrepresentatie. het wordt geassocieerd met opslag van lange termijn geheugen.
Dorsale stroom
Begint bij V1, gaat door V2, dan door V6 en V5 en naar de posteriore parietale cortex.
De dorsale stroom, aka de ‘Waar stroom’, wordt geassocieerd met beweging, representatie van objectlocaties, en controle van de ogen en armen (met name wanneer visuele info wordt gebruikt om saccades of reiken te begeleiden)