HC2 Viscerale coördinatensysteem Flashcards

1
Q

Welke twee centra’s zijn er voor eetlust in de hypothalamus? Geef ook de locatie aan.

A
  1. Verzadigingscentrum: meidale kant hypothalamus;
  2. Hongercentrum: laterale kant hypothalmus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke centrum stuurt de verzadinings- en hongercentrum?

A

nuceleus archuales (ARC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 2 soorten neuroenen heeft de nuceleus archuales?

A
  1. anorexigene neuronen;
  2. orexigene neuronen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de invloed van anorexigene neuronen? Door welke hormoon worden ze gestimuleerd/geremd?

A
  • ze kunnen leiden tot anorexia;
  • ze worden gestimuleerd door insuline en leptine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de invloed van orexigene neuronen? Door welke hormoon worden ze gestimuleerd/geremd?

A
  • ze stimuleren het hongercentrum;
  • ze worden geremd door insuline en leptine;
  • ze worden gestimuleerd door gherline.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke hormonen hebben invloed op de centra’s van eetlust in de hypothalamus?

A
  • insuline (gaat snel);
  • gherline;
  • leptine (gaat traag).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de invloed van insuline op de eetlust centra’s?

A
  • inname glucose;
  • insuline stijgt;
  • insuline stimuleert anorexigene neuronen en remt orexigene neuronen;
  • verzadigingscentrum wordt gestimuleerd -> verzadigingsgevoel stijgt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de invloed van gherline op de eetlust centra’s?

A
  • Niet gegeten (lege maag);
  • Maag maakt gherline aan;
  • Orexigene neuronen stimuleren en anorexigene neuronen remmen;
  • Hongergevoel stijgt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de invloed van leptine op de eetlust centra’s?

A
  • Veel eten -> veel vet -> lichaam maakt vetinname leptine aan;
  • Orexigene neuronen worden geremd en anorexigene neuronen gestimuleerd;
  • Eetlust neemt af.
    LET OP: Iemand met weinig vet heeft dus minder leptine aanwezig in het lichaam en zal dus meer trek op een langere termijn hebben dan iemand met veel vet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke fases zijn er bij het slikken van eten? Geef aan welke reflexmatig zijn.

A
  • orale fase;
  • faryngeale fase (reflexmatig);
  • oesophangaele fase (reflexmatig).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt tijdens de orale fase?

A

willekeurige proces die ervoor zorgt dat de tong het voedsel naar achteren afrolt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt tijdens de faryngaele fase?

A

Het moment dat contact wordt gemaakt met pharynx. Reflexmatig wordt het voedsel naar achteren geduwd en vervolgens doorgeslikt. Hierbij wordt de epiglottis gesloten om te voorkomen dat het voedsel in je trachea komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt tijdens de oesophangaele fase?

A

De UES (bovenste sphincter) sluit reflexmatig en zorgt ervoor dat het voedsel weggewerkt wordt in je slokdarm. Tijdens deze fase verdwijnt het voedsel door de peristaltische beweging. Het voedsel gaat dan door de LES (onderste sphincter).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van de maag?

A
  • opslag voedsel;
  • vertering (+toevoegen vloeistof);
  • bescherming (denk aan bacteriele barriere).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is chymus?

A

Chymus ontstaat in de maag en het is de halfverteerde brij. Denk aan vertering functie van de maag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten cellen zijn er aanwezig in de maag?

A
  • Pariëtale cellen (wandcellen);
  • Halsslijmcellen/foveolaire cellen/(muceuze);
  • Hoofdcellen;
  • De gastrine cel (G-cellen): in het antrum produceert gastrine.
  • De D-cel: produceert somatostatine.
  • De enterochromaffiene cel (ECL) produceert histamine.
17
Q

Welke drie fasen zijn er tijdens het eten waarnemen en eten?

A
  • Cephale fase: het zien van voedsel is al genoeg om de maag te activeren;
  • Gastrische fase: als je voedsel eet, stimuleert dit de maag tot de productie van maagsappen (endocriene cellen);
  • Intestinale fase: regelsysteem in het duodenum:
    o Te zuur -> HCI-afgifte geremd;
    o Te alkalisch (basisch) -> extra stimulatie van de HCI-afgifte.
18
Q

Wat betekent endocrien hormoon?

A

Het hormoon wordt via het bloedbaan afgegeven.

19
Q

Wat is de functie van gastrine?

A

Het is een maagzuurproductie stimulerende hormoon. Het wordt endocrien afgegeven, dus via de bloedbaan. Het bindt daarna aan de pariëtale cellen wat weer tot protonensecretie leidt.

20
Q

Welke 5 delen zijn er aanwezig in de maag?

A

cardia - fundus - corpus - antrum - pylorus

21
Q

Wat is de functie van de cardia deel van de maag?

A

Hier bevinden zich de pacemaker cellen, ze bepalen het ritme van contractie van de hele maag

22
Q

Wat is de functie van corpus en fundus?

A

Opslag voor voedsel zonder te veel druk

23
Q

Wat zorgt ervoor dat er niet te veel druk komt op de maag?

A
  • Bij veel eten, rekt de fundus uit om druk op de buik te verminderen.
  • Receptieve relaxatie (relaxatie mechanisme) wordt geactiveerd, zodat voedsel opgeslagen kan worden.
  • De informatie dat uitrekking plaats moet vinden gaat via de efferente en afferente neuronen van de nervus vagus.
  • Plexus entericus zorgt uiteindelijk voor de ontspanning.
24
Q

Wat is de functie van de antrum?

A

Het is verantwoordelijk voor het kneden van bolus: retropulsie: het terugduwen van bolus totdat het klein genoeg is om te vermalen.

25
Q

Welke motorporgramma’s zijn er van de dunne darm?

A
  • Receptieve relaxatie;
  • Voortduwingsproces;
  • Compartimalisatie: stukjes voedsel worden in kleine porties gekneed. Dit zorgt ervoor dat de voedselbrok goed verdeeld en verteerd wordt.
26
Q

Hoe vindt defecatie plaats?

A
  • Interne sphincter:
    o Autonoom;
    o Glad spierweefsel;
    o Geeft aandrang tot defecatie.
  • Externe sphincter:
    o Animaal;
    o Dwarsgestreepte spierweefsel.
27
Q

Wat is de ziekte van Hierschsprung?

A

Komt door mutaties. Internse sphincter kan niet ontspannen waardoor er een verdikking/verstopping ontstaat in de dikke darm (mega-colon).

28
Q

Hoe worden de darmen sympatsich geinerveerd?

A

Sympathische interventie: het zorgt er via Aurerbach’s plexus voor dat de darmen minder bewegen en verteren;

29
Q

Hoe worden de darmen parasympatsich geinerveerd?

A

Parasympatische innervatie: het zorgt via acetylcholine voor samentrekking van spieren: Acetylcholine bindt aan muscarine-acetylcholinereceptor M3 -> calcium wordt vrijgelaten uit SR -> myosine-II wordt gefosforyleerd  spiercontractie.