HC.2 Neuronen en Glia Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat een neuron?

A
  • Dendrieten
  • Een soma
  • Een axon
  • Zenuweindiging/Bouton de passage
  • Een synaps
  • Een axonheuvel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt er gemaakt in een axonheuvel?

A

Neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een soma?

A

Cellichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bevat een zenuweindiging?

A

Neurotransmitter in vesiculi, genaamd een synapsblaasje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat vormen het receptief oppervlak?

A

De dendrieten en het soma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurd er bij een chemische neuron?

A

Een elektrische prikkel wordt in de synaps vertaald naar een chemische prikkel, de neurotransmitter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat breekt de lokale actiepotentiaal en waardoor?

A

Een lokale verdoving, omdat het ingrijpt op het synaptische systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat komt er ook veel voor in het zenuwstelsel?

A

Gliacellen –> steuncellen die kunnen delen (tumoren zijn gliacellen in het zenuwstelsel) + meer dan neuronen. Ze controleren interne milieu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is de gliacel een verzamelnaam voor?

A
  • Oligodendrocyten
  • Astrocyten
  • Schwanncellen
  • Microglia
  • Ependymcellen
  • Satelliet cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke gliacellen komen voor in het CNS?

A
  • Oligodendrocyten
  • Astrocyten
  • Microglia
  • Ependymcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke gliacellen komen voor in het PNS?

A
  • Schwanncellen

- Satelliet cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doen Oligodendrocyten?

A

Maken myelineschede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen Schwanncellen?

A

Maken myelineschede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen Oligodendrocyten en Schwanncellen?

A

Oligo in CNS en Schwann in PNS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen Astrocyten?

A

Vormen bloed-hersenbarrière.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen Microglia?

A

Ze zijn van essentieel belang voor hersenonderhoud: ze tasten het centraal zenuwstelsel voortdurend af op plaques, beschadigde of ongewenste neuronen en synapsen en ziekteverwekkers.

17
Q

Wat doen Ependymcellen?

A

Ze bevatten trilharen en vormen neurogliavezels. De ependymale cellen vormen de begrenzing van het centrale wervelkanaal en de vier ventrikels. Ook produceren ze het hersenvocht (liquor cerebrospinalis).

18
Q

Wat doen neuronen?

A
  • Chemische prikkels vertalen in elektrische
  • Integratie van elektrische prikkels
  • Generen actiepotentiaal
  • Snelle geleiding van prikkels
19
Q

Wat is een kern of nucleus?

A

Een groep cellen van neurale cellichamen en dendrieten die een bekende functie hebben.

20
Q

Wat is een neuropil?

A

Plek in grijze stof waar zich geen cellichamen bevinden.

21
Q

Wat is een tractus?

A

De axonen in witte stof die zich bundelen.

22
Q

Wat is afferent?

A

Prikkel over tractus naar neuron toe.

23
Q

Wat is efferent?

A

Prikkel van neuron af.

24
Q

Hoe worden neuronen geclassificeerd?

A

Op basis van structuur.

25
Welke drie delen zijn bepalend voor structuur?
- Projectie --> lange afstand of lokaal; - Dendritische structuur --> pyramide-vorm of ster-vorm; - Aantal uitsteeksels --> specialisatie: 1 (unipolair) of 2 (bipolair); integratie: veel (multipolair);
26
Wat voor soort verbindingen zijn er?
- Divergent (een op veel) - Focussed (een op weinig) - Convergent (meer op een)
27
Hoe gaat een chemische overdracht van signalen?
Pre-synaptische cel --> neurotransmitters --> receptor --> post-synaptische cel
28
Hoe herken je een pre-synaptische cel?
Blaasjes met neurotransmitters erin.
29
Wat bepaald of inhiberende of ecxiterende werking?
Combinatie neurotransmitter en receptor.
30
Wat is een andere manier dan vorm om neuronen in te delen?
Modaliteit (functie).
31
Welke drie delen voegen bepalen modaliteit?
- Richting --> afferent (vaak sensibel), efferent (vaak motorisch) - Anatomische verdeling --> visceraal (gebieden afkomstig van embryonale kiewboog), somatisch (rest, waaronder huid en spieren)