HC.1 Inleiding microbiologie en infectieziekten (incl. weekinleiding) Flashcards

1
Q

Wat doet de arts-microbioloog?

A

Ondersteuning van artsen en overige hulpverleners/medewerkers op
gebied van infectieziekten.

Arts-microbiologen denken mee over werk van anderen en hebben dus geen eigen poli of afdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behandeling en preventie van infectieziekten, wie doen dat?

A
  • Huisarts
  • GGD (SOA’s, tuberculose, uitbraakmanagement)
  • 2e/3elijn: afhankelijk van ziektebeeld:
    • Medisch specialist “eigen” vakgebied
    • Internist- / kinderarts-infectioloog
  • In overleg met arts-microbioloog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Veroorzakers van infectieziekten

A
  • Bacteriën
  • Virussen
  • Fungi
  • Parasieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bacteriën

A
  • prokaryoten
  • eencelligen
  • dubbelstrengs, circulair DNA
  • Vaak ook plasmidaal DNA

-> Om bacteriën te kunnen zien met het blote oog wordt gebruik gemaakt van koloniemorfologie (vaak op een bloedaggregaat)
-> Om bacteriën te kunnen zien onder de microscoop wordt gebruik gemaakt van kleuring. Grampositief kleurt paars, gramnegatief kleurt rood. Qua morfologie kan er onderscheid gemaakt worden tussen staafjes en kokken (=ronde vorm).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorbeelden van bacteriële infecties

A
  • Streptokokken faryngitis
  • Pneumokokken pneumonie
  • Lues
  • Urineweginfectie (E. coli)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Virussen
(+ uitleg werking retrovirus)

A
  • Voor vermeerdering
    afhankelijk van gastheercellen
  • Alleen DNA of alleen RNA
  • Enkelstrengs of dubbelstrengs
  • Omgeven door eiwitmantel (welke is bedekt met glycoproteïnen die zorgen voor binding aan de gastheercel)

-> De structuur verschilt per virus: met envelop of ‘naked’.
-> Virussen zijn op zichzelf geen levende cellen, dus technisch gezien ook geen micro-organismen.

-> Viraal retrovirus RNA komt vrij in cytoplasma van cel -> reverse transcriptase voor omzetting naar DNA -> omzetting naar dubbelstrengs provirus -> integrase voor inbouwing van provirus in cellulair DNA -> transcriptie en translatie van nieuw virus door gebruik van gastheercel. Dit alles leidt tot de aanmaak van veel nieuwe viruspartikels + de dood van de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voorbeelden van virale infecties

A
  • Bovenste luchtweginfecties
  • Rubella (rode hond)
  • Hepatitis
  • COVID-19
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fungi

A
  • Eukaryoten
  • Unicellulair: gisten
  • Multicellulair (vertakkende draden): schimmels
  • Velen dimorf (zie uitleg hieronder)
  • Voortplanting door sporen

-> Afhankelijk van de temperatuur is het in gist of in schimmelvorm (‘dimorf’). Hoog of laag is per schimmel anders. Vaak is 37 graden een goede graadmeter omdat de vorm vaak in het lichaam verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Parasieten

A
  • Eukaryoten
  • Parasitaire levenswijze
  • Voor ontwikkeling geheel of ten dele afhankelijk van gastheer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voorbeelden van parasitaire infectieziekten

A
  • Malaria (soort koptelefoontje onder de microscoop)
  • Luis
  • Vliegenlarve
  • Aarsmaden

-> De malariaparasiet heet ‘plasmodium’ (endoparasiet). De hoofdluis is een ectoparasiet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Grootte van micro-organismen

A
  • lintwormen: tot een meter lang
  • bacteriën: 1-5 micrometer
  • virussen: 10-100 nanometer

-> Omdat virussen zo klein zijn, kunnen ze alleen gezien worden met een elektronenmicroscoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aanwezigheid van micro-organismen in de fysiologische situatie

A

-> In en op het lichaam zijn in de fysiologische situatie veel bacteriën, virussen, parasieten, schimmels en gisten aanwezig, welke essentieel zijn voor het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Theorie achter infectieziekten (geschiedenis & de ‘basisgedachte’ van Koch)

A

Robert Koch (1843-1910) is de grondlegger van infectieziekten. Hij had vier postulaten bedacht met één basisgedachte:
“Het is één ziekte, met één microbiële verwekker en alleen bij ziekte is de verwekker aanwezig.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De vier postulaten

A
  1. Micro-organismen zijn in grote getalen in het lichaam aanwezig, wat leidt tot de ziekte. Ze zijn niet aanwezig in een gezond lichaam. (*dit laatste blijkt niet waar te zijn)
  2. Micro-organismen moeten kunnen worden geïsoleerd van het zieke organisme en moeten kunnen groeien in een reine omgeving (een omgeving zonder andere micro-organismen). (*blijkt niet waar te zijn)
  3. Als het micro-organisme is geïsoleerd, moet het in een gezond organisme (zoals een muis) gespoten worden. Als gevolg hiervan zal het organisme ziek worden. (*blijkt niet waar: er spelen meerdere factoren een rol bij ziek worden)
  4. Vanuit het organisme dat ziek is, zou het micro-organisme weer gekweekt moeten kunnen worden. (*klopt/is nog niet weerlegd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pathogenen/(ziektes) ontdekt door Koch

A
  • Miltvuur (Baccilus anthracis)
  • Tuberculose (mycobacterium tuberculosis)
  • Cholera (Vibrio cholerae)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pathogeniciteit van micro-organismen bij mensen

A
  • Meeste: niet pathogeen (darmflora)
  • Sommige: soms pathogeen (Staphylococcus aureus)
  • Enkele: altijd pathogeen (Baccilis anthracis)
17
Q

Staphylococcus aureus

A

Staphylococcus aureus is een bacterie die ziekte kan veroorzaken, maar welke ook veel mensen (ongeveer 25-30%) bij zich dragen zonder ziekte. Deze bacterie kan veel infecties veroorzaken, maar doet dit dus niet bij iedereen.
-> De bacterie kan in het lichaam op veel verschillende plaatsen opgeslagen worden (bijv. in de haarzakjes)

18
Q

Wanneer spreek je van een infectie?

A
  • Schade of veranderde fysiologie door interactie tussen gastheer en micro-organisme.
  • Ontstaan van een ontstekings- en immuunreactie. Dit is klinisch (ziekte duidelijk zichtbaar) of subklinisch (ziekte niet waarneembaar)
  • Een keten van gebeurtenissen (=pathogenese van infectieziekten)

-> Als een bacterie in het lichaam zit, maar het geen kwaad doet, wordt er gesproken van “kolonisatie” (=dragerschap)

19
Q

Waar is de pathogenese van infectieziekten van afhankelijk?

A
  • Besmettingsroute: bijv. lucht, huidcontact of feces.
  • Gastheer: bijv. genetische achtergrond of immuunstatus
  • Micro-organisme: virulentie en pathogeniciteit
20
Q

Virulentie

A
  • Virulentie = vermogen van een micro-organisme om schade/ziekte te
    veroorzaken (kwalitatief, dus ‘een beetje’ of ‘heel erg’)
  • Virulentie wordt bepaald door virulentiefactoren:
    • Eigenschappen (bijv. eiwitten, moleculen) waarmee een micro-
      organisme de verdedigingsmechanismen van de gastheer kan ontlopen
      of teniet doen. Voorbeelden: adhesinen (pili), toxinen, kapsel van bacterie of gist, etc.
21
Q

Pathogeniciteit

A

Vermogen van micro-organisme om schade/ziekte te veroorzaken
(absoluut, dus ‘wel’ of ‘niet’)
- Primair pathogenen
- Bij besmetting regelmatig ziekteverschijnselen
- Voorbeeld: Staphylococcus aureus
- Opportunistische pathogenen
- Ziekte bij verminderde weerstand
- Voorbeeld: schimmelinfectie bij neutropenie