HC 11: populatie genetica Flashcards

1
Q

Noem 3 manieren (en leg ze uit) om genetische variatie te meten

A
  1. Mitochondriale DNA
    -> sterk geconserveerd
    -> geen recombinatie
    -> maternale afstammingen kunnen diep in de tijd worden gevolgd
  2. Y-chromosoom
    -> geen recombinatie
    -> paternale afstammingen kunnen diep in de tijd worden gevolgd.
  3. SNP
    -> verandering van 1 base in het DNA
    -> single nucleotide polymorfism
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 3 manieren (en leg ze uit) om SNP’s en indels te meten

A
  1. Microarray brengt bekende SNP’s en indel’s in kaart van een al bekend genoom.
  2. Genoom niet bekend? Dan gebruik je restrictie analyse.
    -> RFLP ( TPA practicum), meestal random op veel plaatsen
    -> AFLP, amplificeer met primers die een random 3’ stukje hebben een deel van de fragmenten tussen de restrictie sites.
  3. Sequencen
    -> exome sequencing -> sequencen van het eiwit-coderende deel van het genoom
    -> rad sequencing
    -> whole genome sequencing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn micro-satellieten

A

Korte sequentie repeats op het genoom: variabel binnen populaties, omdat er slippage is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe detecteer je micro-satellieten?

A

-> PCR primers ontwikkelen
-> op gel zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In populaties is er vaak lage/hoge microsatelliet variatie aanwezig

A

Hoge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Populatie genetische analyses zijn afhankelijk van:

A

-> hoeveelheid biologische samples
-> hoeveelheid moleculaire markers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een haplotype?

A

Een fysieke groepering van genomische varianten die vaak samen overerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een specifiek haplotype?

A

Een unieke combinatie van varianten die dicht bij elkaar op een chromosoom liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Genenpool

A

De gehele set aan genen en allelen van individuen in een populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het Hardy-Weinberg evenwicht?

A

Allel en genotypen frequenties blijven generaties gelijk, tenzij evolutionaire krachten (selectie, drift, mutatie) werkzaam zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

5 aannames/eigenschappen van een ideale populatie:

A
  1. Oneindig groot -> geen toevalsprocessen
  2. Alle genotypen hebben gelijke fitness -> geen selectie
  3. Geen mutatie -> geen nieuwe varianten
  4. Geen genetische uitwisseling met andere populaties
  5. Willekeurige pairing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is drift?

A

Het tot fixatie (geen genetische variatie) komen of het verdwijnen van allelen uit populaties in afwezigheid van selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kleine populaties fixeren sneller of trager dan grote populaties.

A

Sneller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Founder effect

A

Vaak beginnen nieuwe populaties al met een subset van originele variatie. De N is ook klein, dus is er veel drift aanwezig. VB: Amish

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ecoduct

A

Het verbinden van natuurgebieden, dit is belangrijk voor geneflow.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 soorten matingsystems & uitleg ervan

A
  1. Willekeurige paring
    -> random mating, Hardy-Weinberg
  2. Positieve assortatieve pairing
    -> soort zoekt soort
  3. Negatieve assortatieve pairing
    -> vermijden van inteelt, MHC (speelt een rol bij het immuunsysteem, waar grote diversiteit nodig is)
17
Q

Wanneer is er sprake van inteelt?

A

-> paring met verwanten
-> kleine populaties
-> positieve assortatieve paring

18
Q

2 soorten inteelt

A
  1. Selfing (vindt plaats bij planten)
  2. Half-sib mating
19
Q

MHC en partner keuze in mensen

A

-> disassortatieve mating
-> promoot MHC variatie

20
Q

Leg de proef over MHC & partnerkeuze uit

A

Vrouw met HLA1 ruikt shirts die mannen de hele dag droegen. Mannen met andere MHC genen dan HLA1 worden aantrekkelijker gevonden.

21
Q

Selectie en relatieve fitness
s = …
w = …

A

s = selectie coëfficiënt tegen fenotype van het betreffende genotype
w = biologische relatieve fitness

22
Q

w = … - …

A

w = 1-s

23
Q

Bijdrage volgende generatie bereken je door … x …

A

w x f

24
Q

Verklaring erfelijke aandoeningen: 2 redenen

A
  1. Selectie werkt op het fenotype.
  2. De a belandt dan alleen in de Aa, waardoor het niet meer zichtbaar is voor selectie en het allel dan niet helemaal verdwijnt.
25
Q

Verklaring erfelijke aandoeningen: evolutionaire reden

A

Fitness is afhankelijk van de omgeving, bijv sikkelcelanemie. Het is nadelig, maar individuen die Aa ervoor hebben, zijn resistenter tegen malaria. Er is sprake van heterozygote voordeel.

26
Q

Waarom komt taailslijmziekte voor?

A

In het verleden was er selectie ervoor, omdat als je heterozygoot voor de ziekte was, je dan ook resistent was tegen cholera.

27
Q

2 selectiedrukken wat betreft taaislijmziekte:

A

-> resistentie tegen cholera
-> maar gezondheidsproblemen effect van omgeving

28
Q

Cholera epidemieën selecteren heterozygoten alleen in …

A

cholera gebieden