HC. 1, 4 en 5 Flashcards

1
Q

Wat is het HIV virus?

A

een retrovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is AZT?

A

nucleoside analoog, dat tegen HIV werkt maar al snel resistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het gevolg van HAART?

A

afname mortaliteit en afname AIDS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kenmerken van het HIV virus?

A

integreert in DNA CD4+ cel en is daar inactief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de pathogenese van HIV?

A

infecteert CD4+ cellen met als co-receptor CCR5 of CXCR4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is AIDS?

A

HIV met opportunistische infectie
ontstaat bij een laag gehalte CD4+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn signalen dat er op HIV getest moet worden?

A

op 30e al gordelroos, orale candida en tuberculose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij welke kinderen wordt vaak HIV vastgesteld?

A

kinderen die geadopteerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan een kind HIV oplopen?

A

moeder-kind transmissie; intra-uterien, borstvoeding of bij bevalling
sexueel, IV drugs gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor krijgen kinderen sneller symptomen van HIV?

A

HIV zit vooral in naïeve T-cellen, die bij kinderen veel voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurd er na behandeling van HIV?

A

virus is ontdecteerbaar in bloed en CD4+ niveaus normaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn lymfoproliferatieve ziekten?

A

groei van lymfocyten: lymfocytose en lymfadenopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de diagnostiek voor lymfoproliferatieve ziekten?

A

immunofenotypering en klonaliteitsanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is immunofenotypering?

A

morfologie weefsels en cellen met flowcytometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke B-cel markers zijn er?

A

CD10: voorloper B-cel
CD19: pan-B-cel
CD20: rijpe B-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke T-cel markers zijn er?

A

CD1: thymocytair
CD2: pan-T-cel
CD3: rijpe T-cel

17
Q

Welke marker is er voor NK-cellen?

A

CD56

18
Q

Welke marker is er voor stamcellen?

A

CD34

19
Q

Wat is smIg?

A

membraangebonden Ig

20
Q

Wat is cyIg?

A

cytoplasmatisch Ig

21
Q

Welke marker voor monocyten?

A

CD14

22
Q

Welke marker voor granulocyten?

A

CD15

23
Q

Wat is een klonaliteitsanalyse?

A

recombinaties bekijken met PCR van gekoppelde lymfocyten en fragment analyse

24
Q

Wat is monoklanaliteit?

A

alle cellen krijgen zelfde herschikking, dit is zo bij maligniteit

25
Q

Wat zijn kenmerken van EBV?

A

nestelt in B-cellen
immuunsysteem slaat aan: meer CD8+ cellen

26
Q

Wat is er met de klonaliteitsanalyse vast te stellen?

A

of er een nieuwe tumor is of een recidief

27
Q

Wat is MRD monitoring?

A

cel herkennen met flowcytometrie of DNA herkennen met moleculaire analyse en zo een betere prognosticatie hebben en therapeutische effecten monitoren