HANDIGE WOORDEN Flashcards
1
Q
De jeuk
A
Φαγούρα
2
Q
Krabben
A
To scratch
3
Q
De zwakte
A
Weakness
4
Q
De sufheid
A
Sleepiness/ drowsiness
5
Q
De verwardheid
A
Confusion/ to be confused
6
Q
De tinteling
A
Μυρμήγκιασμα
7
Q
De stoelgang
A
Κινήσεις του εντέρου
8
Q
De hoest
A
Βήχας
9
Q
De uitdroging
A
Αφυδάτωση
10
Q
Braken/overgeven
Spugen (children/babies)
A
To vomit 🤮
11
Q
Het braaksel
A
The vomit
12
Q
De bleekheid (bleek zijn/zien)
A
Paleness (look pale)
13
Q
De duizeligheid
A
Dizziness
14
Q
De draaierigheid
A
Ζαλάδα όλα γυρίζουν
15
Q
Zich licht in het hoofd voelen
A
Feel light headed
