Handboek Chapter 4: Desensitisatiefase Flashcards

1
Q

Wat voor associaties kunnen op gang komen?

A
  • Gedachten
  • beelden
  • gevoelens
  • inzichten
  • lichamelijke sensaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke 3 (belangrijkste) aspecten van de traumatische beleving richt je je om het verwerkingsproces op gang te brengen?

A
  1. Het meest beladen herinneringsbeeld van de traumatische ervaring
  2. De daarbij behorende disfunctionele cognitie
  3. De (locatie van) de emotionele reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn mogelijkheden waardoor ‘de trein niet op de berg komt?’

A
  • cliënt is nog niet voldoende gemotiveerd of is nog niet in staat emoties toe te laten
  • er is teveel tijd verstreken tussen het opbouwen van het spanningsniveau (scherp stellen) en de daaropvolgende introductie van oogbewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer vindt de meest snelle en efficiënte manier van verwerking plaats?

A

Als de werkgeheugenbelasting optimaal is afgestemd op de belasting van het werkgeheugen als gevolg van de emotioneel beladen herinnering en op de capaciteit van het werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een indicatie dat het werkgeheugen te zwaar belast wordt?

A

Als de patiënt bij herhaling aangeeft dat er niets op komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan een consequentie zijn als het werkgeheugen teveel belast wordt door de afleidende stimulus? (Bij bv een lage SUD)

A

Dat de verwerking niet op gang komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoelang moet de afleidende set oogbewegingen duren?

A

Ongeveer 30 seconden (in Amerika wordt 24 oogbewegingen gehanteerd en voor audiostimulatoe wordt een duur van 45 sec tot 1 minuut geïndiceerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Om welke typen informatie kunnen de associaties gaan?

A
  • Inzichten
  • Beelden
  • Emoties
  • Lichamelijke sensaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn voor EMDR typische procesinstructies om de patiënt zich op de verwekingsreactie te concentreren?

A
  • Richt je daar op
  • houd dat vast
  • ga daar mee door
  • concentreer je daar op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de trein-metafoor om uit te leggen dat allerlei soorten associaties naar boven mogen komen?

A

Je zit als het ware in een rijdende trein. En als we bezig zijn met EMDR komen er allerlei dingen aan de buitenkant van de trein voorbij. Dit kunnen verschillende dingen zijn: gevoelens, gedachten en herinneringen van vroeger. Soms veel en soms minder. Soms doet dat pijn. Maar het kunnen ook mooie dingen zijn die je bijvoorbeeld al helemaal weer vergeten was. Het maakt niet uit. Zo is dat met een trein die door allemaal verschillende landschappen rijdt. Er is vanalles waar te nemen. Laat maar gebeuren. Want de trein volgt zijn eigen spoor. Maar alles gaat uiteindelijk weer voorbij. Zolang de trein maar blijft rijden. En jij zit veilig in die trein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom moet er niet ingegaan worden op wat de patiënt noemt bij de associaties?

A

De ervaring leert dat verwerking alleen volledig op gang komt als de patiënt in staat wordt gesteld op zijn eigen spoor ‘Channel’ van verwerkingsreacties te volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt bedoeld met ‘stay pff the track’

A

Belemmer het verwerkingsspoor niet (door bv op associaties in te gaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer ga je terug naar het target (beeld)?

A
  • Als er niets meer in de patiënt op komt (cleaning out the channels)
    • als er geen verandering meer is in de associaties
  • elke 7-10 minuten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Terug naar target instructie

A

Haal het beeld waarmee we zijn begonnen, zoals het nu in je hoofd ligt opgeslagen, weer voor je. Hoe naar is het nu om naar het beeld te kijken, op een schaal van 0-10 waarbij 0 betekent helemaal niet naar of helemaal neutraal, en 10 betekent zo naar als maar kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Back to target: hoe trein weer op de berg zetten?

A
  • welk aspect van dit beeld roept op dit moment nog de meeste spanning op?
  • wat raakt je op dit moment nog het meest?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn veelgemaakte fouten bij back to target?

A
  • dat de therapeut de herinnering gaat beschrijven (mogelijk is het beeld anders opgeslagen)
  • BTT met de NC (misschien past dat al niet meer)
17
Q

Wat te doen bij abreaction (heftige emotionele uitbarstingen)?

A

Doorgaan met set afleidende stimulus tot de reactie een relatief rustig einde heeft bereikt