Halloween Flashcards

1
Q

Ergens niet omheen kunnen.

A

Niet kunnen doen alsof het niet bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In de ban zijn van.

A

Erg veel aandacht hebben voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De verbastering.

A

De vervorming van een woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De toename.

A

De stijging, de groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In trek zijn.

A

Gewild zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De generatie.

A

Een groep mensen van ongeveer dezelfde leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hectisch.

A

Druk en rommelig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inspelen op.

A

Op iets reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De kritiek.

A

Het noemen van fouten van iets of iemand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Commercieel.

A

Bedoeld om geld aan te verdienen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly