H5 Flashcards

1
Q

Collectieve sector

A

De overheid en de instelling voor de sociale zekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Marktwerking

A

Aanbieders van producten concurreren met elkaar op kwaliteit en prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Particuliere sector

A

Alle burgers en bedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Privatisering

A

De overheid verkoopt een dienst of activiteit aan de particuliere sector.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bbp

A

Bruto binnenland product. De totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in eed land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

CPB

A

Centraal Planbureau. Het CPB onderzoekt de mogelijke gevolgen van economische maatregelen van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Economische crisis

A

Het bbp krimpt of een recessie houdt langere tijd aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Economische groei

A

Toenamen van de total productie in een land, stijging van het bbp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Planeconomie

A

Economie waarin de overheid bepaalt wat er geproduceerd wordt, hoeveel, door wie en welke prijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Resessie

A

De economische groei is tijdens twee kwartalen lager dan in de voorgaande periode en lager dan gemiddeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

SER

A

Sociaal-Economische Raad. De SER adviseert de regering over sociaaleconomische onderwerpen zoals werkgelegenheid, lonen, uitkeringen en pensioenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale martkeconomie

A

Economie waarin vraag en aanbod de prijzen bepalen. De overheid kan ingrijpen om basisbehoeften betaalbaar te houden en iedereen een redelijk bestaan te garanderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vrijemarkteconomie

A

Economie waarin vraag en aanbod de prijzen bepalen en waarbij de overheid niet ingrijpt met regels of wetgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociaal minimum

A

Een door de overheid vastgesteld bedrag dat je minimaal nodig hebt om van te leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale verzekering

A

Uitkeringen die je beschermen tegen verlies van inkomen.
- de volksverzekeringen zijn voor iedere inwoner van ons land.
- de werknemersverzekeringen zijn voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociale voorzieningen

A

Uitkeringen die de overheid betaalt met belastinggeld.

17
Q

Solidariteitsbeginsel

A

Iedereen met een inkomen staat een deel daarvan af voor mensen die zelf geen inkomen kunnen verdienen.

18
Q

Verzorgingsstaat

A

Land waarvan de overheid zorgt voor goede sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs voor iedere burger.

19
Q

Directe belastingen

A

Belastingen die je rechtstreeks aan de overheid betaalt, zoals de inkomstenbelasting.

20
Q

Indirecte belanstingen

A

Belastingen die verwerkt zijn in de prijs van een product, zoals accijns en btw.

21
Q

Miljoenennota

A

Een toelichting op de rijksbegroting waarin de regering haar gemaakte keuzes uitlegt.

22
Q

Ozb

A

Onroerendezaakbelasting. Een belasting die je als woningeigenaar aan de gemeente moet betalen.

23
Q

Rijksbegroting

A

De verwachte inkomsten en uitgaven van het rijk in het komende jaar.
- er is een begrotingsoverschot als de verwachte inkomsten hoger zijn dan de verwachte uitgaven.
- er is een begrotingstekort als de verwachte inkomsten lager zijn dan de verwachte uitgaven.

24
Q

Staatsschuld

A

Schuld van de overheid die is ontstaan door te lenen in alle jaren met een begrotingstekort.