H4. Energie -en stofomzettingen in organismen Flashcards

1
Q

Waaruit zijn organismen opgebouwd?

A

Organen, die gegroepeerd zijn in stelsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een stelsel is een groep van…

A

Organen, die samenwerken aan dezelfde taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe noem je het stelsel gekleurd in oranje?

A

Spijsverteringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe noem je het stelsel gekleurd in blauw?

A

Ademhalingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe noem je het stelsel gekleurd in roze?

A

Transportstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noem je het stelsel gekleurd in geel?

A

Uitscheidingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe noem je het stelsel gekleurd in groen?

A

Voortplantingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een orgaan?

A

Verschillende weefsels die samenwerken aan dezelfde taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn organen 5, 15, 16 en 7 in de tekening?

A
  1. Bloedvaten (spieren)
  2. Lever
  3. Galblaas
  4. Maag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn organen 8, 17, 19 en 11 in de tekening?

A
  1. Twaalfvingerige darm
  2. Alvleesklier
  3. Rechter eierstok
  4. Apendix
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn organen 1, 3, 4 en 2 in de tekening?

A
  1. Luchtpijp
  2. Bloedvaten (huid)
  3. Hart
  4. Linker long
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn organen 6, 20, 12 en 9 in de tekening?

A
  1. Slokdarm
  2. Milt
  3. Dikke darm
  4. Dunne darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn organen 10, 18, 13 en 14 in de tekening?

A
  1. Blinde darm
  2. Linker nier
  3. Endeldarm
  4. Aars
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn organen 10, 18, 13 en 14 in de tekening?

A
  1. Blinde darm
  2. Linker nier
  3. Endeldarm
  4. Aars
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk stelsel is dit?

A

Beenderstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk stelsel is dit?

A

Transportstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welk stelsel is dit?

A

Spierstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk stelsel is dit?

A

Ademhalingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk stelsel is dit?

A

Spijsverteringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk stelsel is dit?

A

Zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk stelsel is dit?

A

Voortplantingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welk stelsel is dit?

A

Uitscheidingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn organen 1, 2 en 3? Hoe noemen we dit stelsel?

A
  1. Luchtpijp
  2. Linker long
  3. Middenrif

Het ademhalingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn organen 4 en 5? Hoe noemen we dit stelsel?

A
  1. Hart
  2. Bloedvaten

Het transportstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn organen 6, 7, 8 en 9? Van welk stelsel zijn deze een onderdeel?

A
  1. Slokdarm
  2. Maag
  3. Twaalfvingerige darm
  4. Dikke darm

Een deel van…
Het spijsverteringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn organen 10, 14 en 15? Hoe noemen we dit stelsel?

A
  1. Urineblaas
  2. Linker nier
  3. Urineleider

Het uitscheidingsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn organen 11, 12, 13 en 16? Van welk stelsel zijn deze een onderdeel?

A
  1. Blinde darm
  2. Lever
  3. Alvleesklier
  4. Apendix

Een deel van…
Het spijsverteringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn organen 17, 18, 19 en 23? Hoe noemen we dit stelsel?

A
  1. Linker eierstok
  2. Eileider
  3. Baarmoeder
  4. Vagina / schede

Het voortplantingsstelsel

29
Q

Wat zijn organen 20, 21 en 22? Van welk stelsel zijn deze een onderdeel?

A
  1. Dunne darm
  2. Endeldarm
  3. Galblaas

Een deel van…
Het spijsverteringsstelsel

30
Q

Hoe noem je het stelsel in groen? Welk orgaan hangt er aan vast?

A

Bladstelsel
Orgaan: Blad

31
Q

Hoe noem je het stelsel in geel? Welk orgaan hangt er aan vast?

A

Stengelstelsel
Orgaan: Stengel

32
Q

Hoe noem je het stelsel in bruin? Welk orgaan hangt er aan vast?

A

Wortelstelsel
Orgaan: Wortels

33
Q

Wat is het verschil tussen macroscopisch en microscopisch?
(Geen examenvraag, een weetje)

A

Macroscopisch wil zeggen dat het groot genoeg is om met het blote oog te zien.
Microscopisch wil zeggen dat het zo klein is dat je een optisch instrument nodig hebt (bv microscoop).

34
Q

Een orgaan is opgebouwd uit verschillende lagen en gebieden, ieder met hun eigen typische vorm en kleur. Hoe noem je zo’n gebied?

A

Weefsel

35
Q

Weefsel bestaat uit verschillende hokjes en bolletjes. Hoe noem je deze hokjes en bolletjes?

A

Cellen
Deze hebben allemaal dezelfde functie.

36
Q

Wat is een cel?

A

De kleinste bouwsteen van een levend organisme

37
Q

Wat is weefsel?

A

Een groep van cellen met dezelfde vorm en functie.

38
Q

Wat is een orgaan

A

Verschillende weefsels die samenwerken aan dezelfde taak

39
Q

Wat is een stelsel?

A

Een groep organen die samenwerken aan dezelfde taak.

40
Q

Wat is een organisme?

A

Alle stelsel die samen werken

41
Q

Kan je de verschillende organisatieniveaus in de juiste volgorde zetten? Van macroscopisch naar microscopisch.

A

Organisme
Stelsels
Organen
Weefsels
Cellen

42
Q

Plantaardige cel of dierlijke cel?

A

Dierlijke cel

43
Q

Plantaardige cel of dierlijke cel?

A

Plantaardige cel

44
Q

Plantaardige cel of dierlijke cel?

A

Plantaardige cel

45
Q

Plantaardige cel of dierlijke cel?

A

Dierlijke cel

46
Q

Waaruit bestaat plantaardige cellen?

A
  • Celwand
  • Celmembraam
  • Cytoplasme
  • Mithochondriën
  • Celkern
  • Een grote vacuole
  • Enventueel bladgroenkorrels
47
Q

Waaruit bestaan dierlijke cellen?

A
  • Celmembraam
  • Cytoplasme
  • Mitochondriën
  • Celkern
  • Kleine vacuole

Dierlijke cellen hebben geen celwand en geen bladgroenkorrels!

48
Q

Wat is de Celwand?

A

De buitenste laag van een cel. Ze zorgt voor de stevigheid van de cel en geeft ze een vaste vorm.

49
Q

Wat is de Celmembraan?

A

Een zeer dunne laag die het cytoplasme van cellen begrenst

50
Q

Wat is het Cytoplasme

A

Vloeibaar deel waarmee de hele cel is opgevuld.
Hierin komen opgeloste stoffen en bladgroenkorrels voor.

51
Q

Wat is de Celkern?

A

Een bolvormige structuur die de werking van de cel regelt.

52
Q

Wat is een Vacuole

A

Een blaasje gevuld met water en opgeloste stoffen (zoals bv suiker)

53
Q

Wat is Bladgroenkorrel?

A

Groene korrels die voorkomen in het cytoplasme van plantaardige callen.
Ze geven de plant een groene kleur.

54
Q

Wat zijn Mitochondriën?

A

Zij zijn de energiefabriekjes van de cel. Hierin worden energierijke stoffen met zuurstofgas verbrand en komt er energie vrij.

55
Q

Kan je de onderdelen benoemen?

A
  1. Celkerm
  2. Bladgroenkorrel
  3. Celmembraan
  4. Celwand
  5. Vacuole
  6. Mitochondrion
  7. Cytoplasma
56
Q

Kan je de onderdelen benoemen?

A
  1. Cytoplasma
  2. Mitochondrion
  3. Vacuole
  4. Celmembraam
  5. Kern
57
Q

Waaruit halen wij onze energie?

A

Uit ons voedsel.

58
Q

In welke eenheid wordt energie uitgedrukt?

A

kJ of kcal

Weetje: 1 cal = 4,2 J

59
Q

Hoeveel energie zit er in deze mueslireep? Voor welke hoeveelheid geldt deze waarde?

A

1883 kJ of 449 kcal
Per 100g

Weetje: Bij drank is het per 100ml

60
Q

Wat geeft deze energiewaarde precies weer? Welke energievorm?

A

De hoeveelheid chemische energie er vrijkomt in je lichaam bij het verbranden van 100g of 100ml van het voedingsmiddel.

61
Q

Dieren en mensen zetten deze chemische energie om in welke energievormen?

A

Thermische en kinetische energie

62
Q

Welke stoffen nemen mensen en dieren op via het ademhalingsstelsel?

A

Zuurstofgas

63
Q

Welke stoffen worden er opgenomen via het spijsverteringsstelsel?

A

Eiwitten
Vetten
Voedingsvezels
Suikers
Water
Mineralen
Vitaminen

64
Q

Welke stoffen maken mensen en dieren aan wanneer voedingsstoffen worden verbrand met zuurstofgas?

A

Koolstofdioxide

65
Q

Wie gebruikt deze koolstofdioxide?

A

Planten nemen de CO₂ op voor de productie van glucose.

66
Q

Waar vind deze stofomzetting plaats?

A

In de cellen.

67
Q

Wat is celademhaling?

A

Dit is het proces waarbij dieren en mensen voedingsstoffen verbranden in hun cellen en zo kinetische en thermische energie produceren.
Dit vormt afvalstoffen.

68
Q

Synthese

A

Goed leren!