H4 aandoeningen aan het bewegingsapparaat: osteoporose, sarcopenie en artrose Flashcards

1
Q

osteoporose

A

verlies van botmassa en botstructuur, waardoor het risico op fracturen vergroot.

Het komt voornamelijk voor bij ouderen. Polyfarmacie en comorbiditeiten zijn risico voor osteoporose, en vergroten gelijktijdig het valrisico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 belangrijkste fracturen bij osteoporose zijn

A

heup, pols, wervel, proximale humerus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

etiologie osteoporose

A

Bot is levend weefsel. Het wordt voortdurend opgebouwd en afgebroken. Tot je 30ste levensjaar wordt er meer aangemaakt dan afgebroken. Ze bereiken hun maximale botmassa, piekbotmassa. Rond je 40-50ste levensjaar wordt er meer afgebroken dan aangemaakt, de botmassa neemt af. Vanaf 50ste jaar verdubbeld fractuurrisico per tien jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is nodig voor een goede botopbouw?

A

gezonde voeding, vitamine D, calcium en voldoende lichaamsbeweging nodig.

Geslacht, ras en gezondheidstoestand hebben ook effect op piekbotmassa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom hebben vrouwen meer risico op osteoporose na de menopauze

A

vanwege afnemende oestrogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

risicofactoren osteoporose

A
  • Recente fracturen: vanaf 50 jaar is er een verhoogd risico op fracturen(2-5x zo hoog). Eerste twee jaar extra groot
  • Verhoogde valneiging
  • immobiliteit
  • laag lichaamsgewicht: vet is een bron van oestrogenen, die botopbouw stimuleren. <60 kg of BMI van 20 of lager
  • genetische factoren
  • alcohol en roken
  • glucocorticosteroïden
  • secundaire oorzaken: andere ziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bij welke dosis en waarom vergroot het gebruik van glucocorticosterioden het risico op osteoporose

A

glucocorticosteroïden hebben een remmend effect op botopbouw en stimulerend op botafbraak.

Ook verminderen ze de opname van calcium in de darmen en verhogen ze de secretie in de nieren.

Ook veroorzaakt het spierzwakte.

Dit is bij een dosis van 7,5 mg per dag of meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

FRAX-tool + alternatief

A

inschatting fractuurrisico wordt gemaakt aan de hand van FRAX-tool(fracture risk assement-tool), een risicotabel waarbij score 4 of hoger een verhoogd risico geeft

ipv FRAX kan de Garvan Fracture Risk Calculator gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

diagnostiek osteoporose

A

Bij een risicoscore van 4 of meer of een recente fractuur wordt er een botdichtheidsmeting gemaakt.

DXA(dualenergy X-ray absorptiometry) hierbij wordt de botminerale dichtheid gemeten.

Gemeten bij de wervelkolom en heup(hals).

Deze score wordt vergeleken met de T-score(referentie waarden voor jongvolwassenen).

  • T-score > - 1,0 (normaal)
  • T-score tussen -1 en -2,5 is osteopenie(lage botdichtheid)
  • T-score <-2,5 is osteoporose

Daarnaast wordt Lab onderzoek gedaan voor secundaire oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

behandeling osteoporose

A
  • Laag fractuurrisico : leefstijladviezen
  • Matig fractuurrisico: leefstijladviezen, vit D en Z.N. calcium
  • Hoog fractuurrisico: leefstijladviezen, vit D, Z.N. calcium en medicamenteuze behandeling osteoporose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

5 leefstijladviezen voor osteoporose

A
  • Voldoende lichaamsbeweging met bot belastende activiteiten(lopen, hardlopen, etc)
  • Voldoende daglicht voor de vit D
  • Gezonde voeding
  • Stoppen met roken en overmatig alcoholgebruik
  • 1.000 tot 1.200 mg calcium per dag(= 4x zuivelproducten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

medicatie osteoporose

A
  • Middelen die botafbraak remmen:

bisfosfonaten

selectieve oestrogeenreceptormodulatoren

denosumab

  • Anabole middelen die botopbouw stimuleren
  • Middelen met gemengd effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer worden anabolen gegeven bij osteoporose

A

anabole middelen worden alleen gegeven als ondanks botafbraak remmende middelen er 3 fracturen zijn opgelopen, waarvan totaal 2 wervelfracturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sarcopenie

A

Sarcopenie is een aandoening die primair wordt veroorzaakt door ouderdom, ook bij de meeste gezonde ouderen.

De officiële definitie ontbreekt, maar het betekent letterlijk verlies van spiermassa/lage spiermassa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sarcopenic obesity

A

Een lage spiermassa en hoge vetmassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dynapenic obesity

A

lage spierkracht en hoge vetmassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

7 oorzaken sarcopenie

A
  • Ouderdom
  • Kwalitatief verminderde spierstructuur: afname type-II-vezels, vetinfiltratie en verminderde spiercontractie
  • Hormonen: afname geslachtshormonen en groeihormonen
  • Neurologie: verminderde aansturen spieren(innervatie)
  • Verminderde beweging
  • Immunologie; chronisch verhoogde ontstekingsmediatoren
  • IL-6(interleukine 6) - TNF-alfa(tumornecrosefactoralfa)
  • Ongezonde voeding, waarbij;
  • Vit D te kort
  • Eiwit te kort
  • Verhoogde suiker/vet
18
Q

gevolgen sarcopenie

A

De gevolgen zijn functioneel, in de vorm van bijvoorbeeld verminderde mobiliteit, en op metabool niveau.

Dit zorgt voor een verminderde glucosehomeostase wat weer gelinkt is aan diabetes mellitus.

19
Q

3 manieren voor het valide en reproduceerbaar meten van de spiermassa

A

DXA, CT en MRI.

20
Q

DXA bij sarcopenie

A

dual energy X-ray absorptiometry

Wordt gebruikt om de vetmassa en de vetvrije massa te meten.

De vetvrije massa is opgedeeld in harde delen(de botmassa) en zachte delen(bind- en spierweefsel).

75% van de spiermassa zit in armen en benen, daarom worden die vaak onderzocht.

21
Q

CT en MRI bij sarcopenie

A

dwarsdoorsnede spier. Deze methoden worden gebruikt om kleine veranderingen in de spier, 2-3%, te zien. Hierdoor kunnen ze goed zien of voeding-/beweeginterventies hebben geholpen

22
Q

Spierbiopt bij sarcopenie

A

hiermee kunnen ze histologisch en chemisch onderzoek doen naar de samenstelling van de spier.

23
Q

MR-spectroscopie bij sarcopenie

A

hiermee kunnen ze bepalen hoeveel lipiden de spier bevat en het spiercelmetabolisme.

24
Q

hoe wordt de spierkracht gemeten bij sarcopenie?

A

met een dynamometer

25
Q

behandeling/preventie sarcopenie?

A
  • Vitamine D suppletie kan leidden tot een verbetering van spierkracht en functie
  • Visvetzuren werken anti-inflammatoir
  • Soms worden anabole medicijnen gegeven zoals testosteron en groeihormonen
26
Q

synoviaal gewricht

A

bewegelijk gewricht

27
Q

waaruit bestaat een synoviaal gewricht?

A
  1. Bot
  2. Kraakbeen
  3. Kapsel met slijmvliezen(synovium)
  4. Slijmbeurzen
  5. Ligamenten
  6. Pezen
  7. Spieren
28
Q

proteoglycanen

A

grote moleculen gevuld met water(proteoglycanen) in het kraakbeen. Deze proteoglycanen verzorgen een stevige en veerkrachtige structuur.

door ouderdom splitsen de proteoglycanen zich waardoor ze minder water op kunnen nemen, dit leidt tot minder veerkrachtigheid van het kraakbeen

29
Q

waaruit is kraakbeen opgebouwd in een synoviaal gewricht?

A

een netwerk van collageenvezels met proteoglycanen

30
Q

waarom wordt kraakbeen op den duur dunner en ruwer?

A

Bij het ouder worden gaat het transport van voedingsstoffen naar het kraakbeen minder goed waardoor het dunner en ruwer wordt. Hierdoor ontstaan sneller beschadigingen die minder goed herstellen.

31
Q

primaire artrose

A

langzaam progressieve reumatische aandoening als gevolg van hogere leeftijd

32
Q

secundaire artrose

A

langzaam progressieve reumatische aandoening. ten gevolge van; chronische ontsteking, standsafwijkingen en trauma’s.

33
Q

6 symptomen/kenmerken artrose

A
  • Schade aan en verlies van kraakbeen
  • Benige uitgroei(osteofyten)
  • Sclerosering subchrondaal(verharding van het bot onder het kraakbeen)
  • Ontsteking van het synoviale weefsel
  • Verzwakking van de ligamenten
  • Vermindering spierkracht
34
Q

benige uitgroei artrose

A

osteofyten

35
Q

verharding van het bot onder het kraakbeen bij artrose

A

Sclerosering subchrondaal

36
Q

4 systemische risicofactoren artrose

A
  • Geslacht(meer vrouwen)
  • Etniciteit
  • Overgewicht
  • Leeftijd
37
Q

7 lokale risicofactoren artrose

A
  • Aangeboren gewrichtsafwijkingen
  • abnormale bewegelijkheid(laxiteit)
  • gewrichtsbeschadiging
  • gewrichtsoverbelasting, door belasting sporten
  • spierzwakte
  • operatie aan gewricht
  • abnormale uitlijning gewricht.
38
Q

abnormale bewegelijkheid

A

laxiteit

39
Q

crepitaties

A

krakend geluid

40
Q

diagnose artrose

A

Klinische diagnose kan gesteld worden op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek. Soms wordt bloedonderzoek en röntgen gemaakt om andere aandoeningen uit te stellen maar dit is niet nodig voor diagnose.

41
Q

ACR criteria

A

American College of Rheumatology.

classificatie bij heup en knie artrose dat klinische en radiologische factoren onderscheidt voornamelijk voor onderzoeksdoeleinden

42
Q

behandeling artrose

A

Eerstelijnszorg doet de behandeling.

leefstijladviezen, medicatie en oefentherapie.

Het is belangrijk dat ondanks pijn toch bewogen blijft worden, daarom fysio