H3B frans werkwoorden Flashcards
1
Q
je vais
A
ik ga
2
Q
tu vas
A
jij gaat
3
Q
il/elle va
A
hij/zij gaat
4
Q
on va
A
wij gaan
5
Q
nous allons
A
wij gaan
6
Q
vous allez
A
jullie gaan/u gaat
7
Q
ils/elles vont
A
zij gaan
8
Q
j’ai
A
ik heb
9
Q
tu as
A
jij hebt
10
Q
il/elle a
A
hij/zij heeft
11
Q
on a
A
wij hebben
12
Q
nous avons
A
wij hebben
12
Q
ils/elles ont
A
zij hebben
13
Q
vous avez
A
jullie hebben/u hebt
14
Q
je suis
A
ik ben
15
Q
tu es
A
jij bent
16
Q
il/elle est
A
hij/zij is
17
Q
on est
A
wij zijn
18
Q
nous sommes
A
wij zijn