H3 van zes maanden tot twee jaar Flashcards

1
Q

wat is accomodatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de acht-maanden-angst

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is adaptatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is assimilatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is attachment in the making

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is automutilatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is binoculair zien

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een bipolaire depressie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is clear cut attachment

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een cochleair implantaat

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn conversieverschijnselen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is differentiatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een eenwoordszin

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het equilibrium

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de functie van het gebied van broca

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de functie van het gebied van wernicke

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het geen-bodemsyndroom

A
18
Q

wat is generalisatie

A
19
Q

wat is grove motoriek

A
20
Q

wat verstaan wij onder growing into deficit

A
21
Q

wat is de hand-righting reflex

A
22
Q

wat is het Kennard principle

A
23
Q

wat is klassiek conditioneren

A
24
Q

wat is longitudinaal onderzoek

A
25
Q

wat is objectpermanentie

A
26
Q

wat is oog-handcoordinatie

A
27
Q

wat is operant conditioneren

A
28
Q

wat is het opponeren van de duim

A
29
Q

wat is de orientatiereflex

A
30
Q

wat is het pivot-woord

A
31
Q

wanneer is het preoperationeel stadium

A
32
Q

wat is een reactieve hechtingstoornis

A
33
Q

wat verstaan wij onder rumineren

A
34
Q

wat zijn verinnerlijkte circulaire reacties

A
35
Q

wat is de sensomotoriek

A
36
Q

wat is somatiseren

A
37
Q

wat is symbiose

A
38
Q

wat zijn tertiair circulaire reacties

A
39
Q

wat is testosteron

A
40
Q

wat verstaan wij onder trial and error

A
41
Q

wat is een unipolaire depressie

A