H3: deel 3 (het juiste handelen) Flashcards

1
Q

situatie 1: foot en het trolley probleem uit (Phillipa Foot)

A

trein komt aangereden en op het spoor staan 5 mensen. Je kan die mensen redden door aan een handel te trekken. Op het andere spoor staat 1 persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oplossing foot en het trolley probleem

A

ofwel trek je niet aan de handel, dan ben je niet verantwoordelijk van die man op het ander persoon. Ofwel trek je wel aan die handel, dan red je 5 mensen. Beter 1 dood dan 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

situatie 2

A

je staat langs het spoor en er staan een hele dike man naast jou. Zou je di dan op het spoor duen om de 5 mensen te redden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

utilitarisme

A

Gaat kijken naar de uitkomst van de daad. 5 personen reden is beter dan 1 persoon rede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

principiëlle

A

Elk mense leven is even veel waard. Je mag niet beslissen wie sterft en wie niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

conclusie situaties

A

Ethische problemen hebben geen gemakkelijke antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aron wade (actualiteit)

A

mentaal ongeneselijke leiden pleegde eutanasie doorvroor. Dat roept ethische vragen op. Is dit menselijk? Mag een mens zelf beslissen waneer hij sterf?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

moraal

A

geheel van waarden en normen die heersen in een bepaalde cultuur
= het goed handelen waar mensen zicht zouden aan moeten houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

moraalfilosofie

A

kritisch nadenken over het juiste handelen in de maatschapij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarden en normen

A

bepaalde karakter van een maatschapij morele bouwstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2soorten ethiek

A
  • descriptieve ethiek
  • normatieve ethiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

deugdethiek

A
  • oordelen via norm naar feit:daad is belangrijker dan gevolg
  • het juiste handelen =deugd= eigenschap die je juist laat handelen
  • is niet = gevolg, maar = daad, norm, motief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

descriptieve ethiek

A

= beschrijven/geen oordeel
definiëren en omschrijven van ethische begrippen en specifieke gedragingen
- Beschrijft hoe mensen feitelijk denken en handelen in morele situaties, zonder te oordelen. Het is objectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

normatieve ethiek

A

= voorschrijven, oordelen, overtuigen van algemene begrippen en toegepaste situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

deugd

A
  • wet
  • relatief (kan versch van plaats, rijd tot tijd)
  • dus moeten we dit gebruiken als leidraad en niet zelf oordelen als een GOD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

teleologisch ethiek

A

= aristoteles
- ethiek met een doel
- deugdzaam leven te leiden en dus een gelukkig leven

16
Q

4 belangrijke deugde

A

moed, wijsheid, rechtvaardigheid en matigheid

17
Q

plichtsethiek

A
  • handelen zoals je zelf behandeld wilt worden
  • volgens uw zedelijk wet(geweten)
18
Q

deontologische ethiek van kant

A

= richtlijnen hoe je je moet gedragen

19
Q

plichtsetiek bij kant

A
  • handelen volgens je eigen morale regels
  • werkt ook als een mechanisme: vb iemand die verdrinkt, probeer je automatische te redden
20
Q

handelen volgens Categorische imperatief

A
  • verplicht vrij te zijn
  • altijd geldend. Dus geen leugentje om bestwil
  • “Doe alleen iets als je wilt dat iedereen het ook altijd zou doen.”
  • vb Helpen als iemand valt
    Als je wilt dat anderen jou helpen als je valt, moet jij ook anderen helpen. Het is een regel die iedereen kan volgen.
21
Q

gevolgsethiek

A
  • oordelen via feit naar norm: gevolg is belangrijker dan daad
  • ethisch goed handelen is afhankelijk van gevolg
22
Q

gevolgsethiek: ethisch goed handelen is afhankelijk van gevolg

A
  • handelen volgens morele wet in jezelf
  • dus niet wat je motief is een gelukkig mens worden (aristoteles)
  • doel is belangrijker -> ethische beloning van zoveel mogelijk mensen bereiken
  • handeling ethisch goed als positieve gevolgen heeft of het meeste geluk grootste aantal mensen oplevert.
23
Q

Doel heiligt alle middelen (gevolgethiek)

A

= je mag alles doen om je doel te bereiken
- een handeling goed of fout wordt beoordeeld op basis van het resultaat of het gevolg, niet op de manier waarop het doel wordt bereikt.
- Voorbeeld :
Een dokter liegt tegen een patiënt om die gerust te stellen.

Het doel: De patiënt kalmeren (positief gevolg).
De leugen (middel) wordt gerechtvaardigd door het goede resultaat.

24
utilitarisme bij Betham
- op zoek naar rechtvaardig rechtssysteem - maatschappelijk belang boven persoonlijke beloning - bijna wiskunde, radicaal - Bentham bedacht een systeem om plezier en pijn te meten. Dit heet de hedonistische calculus.
25
ulilitarisme bij Mill
- elk persoon streeft naar zoveel mogelijk geluk - met zo weinig mogelijk schade voor andere - Kwaliteit van geluk: Hogere vormen van geluk, lagere vormen van geluk