H3 Flashcards
communisme
een samenleving waar iedereen gelijk is, grond, fabrieken en machines werden van de staat
boljewieken
russische socialisten onder de leiding van Lenin, die dachten dat de revolutie door partijleden moest worden aangejaagd
februarirevolutie
de opstand die op 23 februari 1917 in Sint-petersburg begon en die ertoe leidde dat de tsaar afstand moest doen van de troon. een voorlopige regering bestuurde het land.
oktoberrevolutie
de machtsovername op 25 oktober 1917 door de boljewieken onder de leiding van Lenin
Sovjet-Unie
Samenwerking van communistische sovjetpublieken, opgericht in 1922 en uit elkaar gevallen i 1991
eenpartij staat
een staat waarin maar één partij is toegestaan, die heeft alle macht
nationaliseren
grond, fabrieken, machines en andere particuliere bezittingen van de staat maken
Nieuwe economische politiek (NEP)
economische politiek uit 1921 waarbij meer ruimte was voor particulier initiatief
planeconomie
economisch stelsel waarbij de regering bepaalt wat en hoeveel er geproduceerd moet worden
vijfjarenplan
economische plannen, opgesteld door de regering, waarin stond wat en hoeveel er geproduceerd moest worden in een periode van vijf jaar
collectiviseren
het samenvoegen van bestaande, zelfstandige boerderijen tot grote gezamenlijke (collectieve) boerderijen
geheime politie
onderdeel van de geheime dienst dat de tegenstanders opspoorde en uit de weg ruimde
strafkampen
kampen in de Sovjet- unie waar mensen die zich verzetten tegen de communistische regering, dwangarbeid moesten verrichten
totalitaire staat
staat waarin het leven van de inwoners volledig wordt beheerst door de staat
grote terreur
periode van 1934 tot 1938 waarin Stalin een schrikbewind voerde. Miljoenen mensen werden in strafkampen gezet of vermoord