H3 Flashcards

1
Q

Aangeven

A

Laten zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aanvaarden

A

Accepteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Achten

A

Beschouwen als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Achter halen

A

Opsporen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beïnvloeden

A

Beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bevatten

A

Inhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Inhouden

A

Betekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interpreteren

A

Uitleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nagaan

A

Controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Opheffen

A

Devenitief sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Toelichten

A

Verder uitleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vastleggen

A

Opschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verklaren

A

Duidelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verrichtten

A

Doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vervangen

A

De plaats laten innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afhankelijk zijn van

A

Door iets bepaald worden

17
Q

Bestemt zijn voor

A

Bedoeld zijn voor

18
Q

Betrekking hebben op

A

Gaan over

19
Q

Gebrek hebben aan

A

Tekort hebben aan

20
Q

Spraken zijn van

A

Het geval zijn/er zijn

21
Q

Ten koste gaan van

A

Opofferen

22
Q

Voorzien zijn van

A

Hebben