H3 Flashcards
1
Q
Le short de bain
A
De zwembroek
2
Q
Le pull
A
De trui
3
Q
Le t-shirt
A
Het t-shirt
4
Q
La robe
A
De jurk
5
Q
Le pantalon
A
De broek
6
Q
L’anniversaire
A
De verjaardag
7
Q
Le copain
A
De vriend
8
Q
Le centre commercial
A
Het winkelcentrum
9
Q
Le magasin
A
De winkel
10
Q
L’hiver
A
De winkel
11
Q
Acheter
A
Kopen
12
Q
Essayer
A
Passen proberen
13
Q
Prendre
A
Nemen
14
Q
Moche
A
Lelijk
15
Q
Beau belle
A
Mooi
16
Q
Comme
A
Zoals,net,als
17
Q
Et toi
A
En jij
18
Q
Bien sûr
A
Natuurlijk
19
Q
Bientôt
A
Binnenkort
20
Q
On y va
A
Laten we gaan
21
Q
On va en ville, ce weekend?
A
Gaan we dit weekend naar de stad?
22
Q
Oui, je voudrais acheter un nouveau jean
A
Ja, ik wil een nieuwe spijkerbroek kopen
23
Q
Comment tu trouves ce jean blue
A
Hoe vind je deze blauwe spijkerbroek
24
Q
Pas mal
A
Niet slecht/ leuk