h3 Flashcards

1
Q

situationisme

A

sociale zelf past aan aan de sociale context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

socializing agents

A

ouders,broers,zussen, docenten, leeftijdsgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

distinctiveness hypothese

A

we pikken datgene eruit dat ons uniek maakt in een bepaalde situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onafhankelijke zelf constructies

A

meer westers, op jezelf gericht, onafhankelijkheid en uniekheid handhaven, focus op interne oorzaken van gedrag etc.

mannen hebben dit meer dan vrouwen

hier wordt meer aandacht gegeven aan zelfvertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

interafhankelijke zelf constructies

A

aziatisch, oost-europees, latijns amerika, afrikaans.
zelf is verbonden met anderen, rol vervullen in groep, extern attribueren van gedrag

vrouwen hebben dit meer dan mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

karaktertrekken zelfvertrouwen (trait self-esteem)

A

langdurig niveau van zelfbesef. redelijk stabiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

staat zelfvertrouwen (state self-esteem)

A

veranderlijke zelfevaluatie van momentopnames over gevoelens over jezelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

eventualiteiten van eigenwaarde model

A

zelfvertrouwen is afhankelijk van succes en falen op gebied waarop je je eigenwaarde baseert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociometer hypothese

A

zelfvertrouwen is interne subjectieve index die aangeeft hoe positief je wordt bekeken door anderen en er bij hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zelfverrijking

A

verlangen om positief zelfbeeld te behouden verbeteren beschermen, door verschillende strategiën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zelfverificatie theorie

A

mensen streven naar stabiele, subjectieve, kloppende overtuigingen over zelf omdat dat gevoel van samenhang geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zelfregulatie

A

je eigen gedrag initieren, aanpassen, controleren om een doel te behalen. discipline en motivatie komt dus soms kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

self-discrepancy theorie (zelf tegenstrijdigheidstheorie):

A

mensen hebben overtuigingen over

  • werkelijke zelf: geloof ik dat ik ben
  • ideale zelf: zo hoop en wens ik te zijn
  • ought (behorende) zelf: zo moet ik zijn volgens regels, taken, verplichtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

als er verschil is tussen ideale en ought self

A

neerslachtigheid (teleurstelling of schaamte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

als er verschil is tussen werkelijke en ought self

A

opwinding (schuld of angst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

promotiefocus

A

aanpak-gerelateerd gedrag:
regulatie door ideale zelf, focus op halen van positieve uitkomst

(westerse mensen vooral)

17
Q

preventiefocus

A

ontwijkend-gerelateerd gedrag:
regulatie door ought zelf, focus op ontwijken van negatieve uitkomsten

(oost aziaten vooral )

18
Q

je kan zelfcontrole veranderen door

A

de interpretatie van de beloning te veranderen. (kan werken als je kleine aantrekkelijke beloning kan krijgen of latere grotere beloning)

19
Q

high level construals (interpretaties van hoog niveau)

A

focus op abstracte globale essentiele kenmerken.

hebben neiging om zelfcontrole makkelijker te maken door waarderen van gevolgen op lange termijndoelen.

20
Q

low level construals (interpretaties van laag niveau)

A

focus op dat wat in het oog springt, incidentele en concrete details.

21
Q

implimentatie-intenties

A

hoe iemand zich gaat gedragen om een doel te behalen onder bepaalde omstandigheden (als dan constructie)

doel kan je beter behalen als je dit in het klein vaak toepast. als ……. dan ……. .

22
Q

het denken aan je doel zorgt er voor dat …

A

je minder aan verleidingen denkt, dus als je ermee geconfronteerd wordt herrinner je je doel

23
Q

zelfpresentatie

A

publieke zelf houdt zich bezig hiermee

24
Q

gezicht

A

publieke beeld van onszelf, je wil dat andere je zo zien

25
Q

self-monitoring

A

neiging omg gedrag te volgen en om te voldoen aan huidige situatie.

grote self monitoring kan acteren zijn; steeds gedrag aanpassen op situatie

lage self monitoring kan zijn dat je meer handelt naar karaktertrekken en voorkeuren ongeacht sociale context.

26
Q

self-handicapping

A

zelfvernietigend gedrag, goed excuus als je faalt. Niet leren, want dan heb je excuus voor je falen.

27
Q

online hebben mensen voorkeur om

A

echte info te geven over aspecten zoals karaktertrekken

minder geneigd om eerlijk info te geven over fysieke verschijningen (aantrekking belangrijk)