H2: rekenen met kansen Flashcards

1
Q

notatie uitkomstverzameling + gebeurtenis

A

uitkomstverzameling U

gebeurtenis hoofdletters A, B, C, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een doorsnede van 2 gebeurtenissen + in symbolen

A

dat is enkel en alleen wanneer A en B zich beide voordoen +

A ∩ B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de vereniging van 2 gebeurtenissen + in symbolen

A

dat is enkel en alleen wanneer A en/of B zich voordoet +

A ∪ B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het verschil van 2 gebeurtenissen + in symbolen

A

bij A \ B is dat enkel en alleen wanneer A zich voordoet en B niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het tegengestelde van 2 gebeurtenissen + in symbolen + ander woord

A

dat is enkel en alleen wanneer A zich niet voordoet + A met streepje erboven + complement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer zijn 2 gebeurtenissen disjunct + in symbolen

A

dat is wanneer hun doorsnede de onmogelijke gebeurtenis is +

A ∩ B = ∅

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de relatieve frequentie + formule

A

als bij n experimenten de gebeurtenis A zich nA maal voordoet, ddan noemen we dat de relatieve frequentie fA van A +

fA = nA/n = het aantal keer dat de gebeurtenis voordoet/het aantal keer dat het experiment uitgevoerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

formule Laplace + benoem de delen

A

P(A) = p/n = aantal voor A gunstige uitkomsten/aantal mogelijke uitkomsten = #A/#U

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke 3 regels van de kansbomen zijn er

A
  • de som van de kansen bij de takken die uit eenzelfde vertakkingspunt vertrekken is altijd 1
  • als we in een kansboom verder gaan langs een bepaalde tak dan vermenigvuldigen we de kansen van de deeltakken (de productregel wordt gebruikt wanneer in de formulering ‘en’ gebruikt wordt)
  • de kans dat verschillende takken zich zullen voordoen bekom je door de som te nemen (de somregel wordt gebruikt wanneer in de formulering ‘of’ gebruikt wordt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de eerste axioma van de kansrekening

A

P(A) ≥ 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de tweede axioma van de kansrekening

A

P(U) = 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de derde axioma van de kansrekening

A

als A1, A2, …, Am twee aan twee disjuncte gebeurtenissen zijn, dan geldt: P(A1 ∪ A2 ∪ … ∪ Am) = P(A1) + P(A2) + … + P(Am)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is P(A) + P(A streep) = ?

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

P(A\B) =

+ wanneer A ⊂ B

A

P(A) - P(A∩B)

als A ⊂ B is dan:

P(B\A) = P(B) - P(A)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

P(A U B) =

A

P(A) + P(B) - P(A∩B)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

P(A U B met overal streep)

P(A ∩ B met overal streep)

A

P(streep A ∩ streep B)

P(streep A U streep B)

17
Q

wanneer zijn 2 gebeurtenissen statistisch onafhankelijk

A

wanneer de ene gebeurtenis, die al dan niet voorkomt, invloed heeft op de kans dat de andere gebeurtenis voorkomt

18
Q

productregel bij onafhankelijke gebeurtenissen

A

P(A en B) = P(A ∩ B) = P(A) * P(B)

19
Q

formule voorwaardelijke kans (2)

A

P(B|A) = (P(A∩B)/(P(A)) als P(A) niet = 0

P(A|B) = (P(A∩B)/(P(B)) als P(B) niet = 0

20
Q

productwet van de kansrekening (2)

A

P(A∩B) = P(A) * P(B|A)

P(A∩B∩C) = P(A) * P(B|A) * P(C|A∩B)

21
Q

wanneer zijn gebeurtenissen onafhankelijk

A

A en B zijn onafhankelijk als P(A) = P(A|B) of

P(B) = P(B|A)

in dat geval geldt: P(A∩B) = P(A) * P(B)

22
Q

wanneer zijn gebeurtenissen afhankelijk

A

A en B zijn afhankelijk als P(A) niet = P(A|B) of

P(B) niet = P(B|A)

in dat geval geldt: P(A∩B) niet = P(A) * P(B)

23
Q

P(∅)

A

0

24
Q

stelling van Boole

A

P(AUB) = P(A) + P(B) - P(A∩B)

P(AUBUC) = P(A) + P(B) + P(C) - P(A∩B) - P(B∩C) - P(C∩A) + P(A∩B∩C)

25
Q
A