H2 Management, organisatie en besluitvorming Flashcards
Management heeft 3 betekenissen:
- Een groep functionarissen in een organisatie, zoals het management, waarin een manager in een organisatie het handelen van andere mensen stuurt. Vb. topmanagement, een managementteam.
- De activiteiten die deze functionarissen uitvoeren. Vb. het formuleren van een strategie, het geven van aanwijzingen.
- Een vakgebied, dit verwijst naar opgebouwde kennis en kunde. Vb. kennis en kunde vastgelegd in boeken, wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen.
Organisatie kent 3 betekenissen:
- Een eenheid, waarin mensen, middelen en methoden (werkwijzen) zijn samengebracht om vooraf geformuleerde doelen/resultaten te bereiken.
- De inrichting en vormgeving van de organisatie. Hoe is de structuur en waar zijn de vestigingen gelegen?
- De activiteit organiseren, bijvoorbeeld de organisatie van een wereldkampioenschap.
Output:
Organisaties streven naar het bereiken van resultaten in de vorm van producten en diensten.
Zie figuur 2.1 en 2.2 op pagina 35.
Input:
Menskracht, grondstoffen, informatie en financiën zijn vormen van input om de output te kunnen realiseren.
Zie figuur 2.1 en 2.2 op pagina 35.
Throughput:
Het omzetten van input in output noemt men throughput of transformatie.
Zie figuur 2.1 en 2.2 op pagina 35.
Constituerende taken van het management volgens Fayol:
Vooruitzien, plannen, organiseren, opdrachten geven, coördineren en controleren. Als een manager hoog zit, ligt het zwaartepunt bij het plannen en organiseren. Het gaat hier om een kader waarin gewerkt wordt.
Dirigerende taken van het management volgens Fayol:
Het geven van opdrachten en de controle op de uitvoering ervan, welke vooral de managers op een lagere niveau zich bezighoudt. Het gaat hier om primaire en secundaire processen.
Mintzberg (1973) beschrijft het werk van een manager a.d.h.v. drie rollen:
- Interpersoonlijke rollen
- Informationele rollen
- Besluitvormende rollen
De interpersoonlijke rol van een manager:
- Boegbeeld van de organisatie.
- Motiveren en aansturen van zijn mensen.
- Is onderdeel van een netwerk.
De informationele rol van een manager:
- Houdt goed in de gaten wat er allemaal in en buiten de organisatie gebeurt.
- Verspreiden van informatie.
- Informeert de buitenwereld wat de organisatie doet.
De besluitvormende rol van een manager:
- Problemen oplossen
- Ondernemen en wijst middelen toe.
- Onderhandelt intern en extern.
Volgens Kotter (1982) is het werk van een effectieve manager:
- Agenda setting.
- Vaststellen van problemen die om een oplossing vragen.
- Ontwikkelen van een netwerk van mensen dat behulpzaam kan zijn om de organisatie succesvol te maken.
- Tenslotte ervoor zorgen dat de ‘agenda’ uitgevoerd wordt met behulp van het netwerk.
Throughput volgens Ansoff:
Hierbij wordt er onderscheidt gemaakt tussen de logistieke activiteiten en de ondersteunende activiteiten van een organisatie.
Bij logistieke gaat het om activiteiten die de uiteindelijke producten en diensten van de organisatie direct voortbrengen.
De ondersteunende activiteiten sturen de logistieke (primaire) activiteiten aan. Hier ligt een nauw verband met dirigerende en constituerende taken van de leiding.
Kenmerken van theorie over management en organisatie:
- Beschrijvend (descriptief)
- Voorschrijvend (prescriptief of normatief)
- Universeel
- Situatieafhankelijk (contingentiebenaderingen)
Beschrijvende theorie (descriptief):
Deze theorie geeft weer hoe de werkelijkheid eruitziet volgens de ontdekker ervan. Zo’n theorie beschrijft de elementen van de werkelijkheid en de verbanden ertussen, maar legt niet de relatie met succes.
Voorbeeld is de theorie van Mintzberg (1973), het werk van een manager.