H2 begrippen Flashcards

1
Q

autoluw

A

als er in een gebied weinig auto’s kunnen of mogen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bedrijfsverzamelgebouw

A

groot gebouw waar verschillende startende en kleine bedrijven zitten om de kosten te delen en te profiteren van elkaars ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bevolkingskrimp

A

bevolkingsafname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bio-industrie

A

andere naam voor intensieve veeteelt, omdat het dier een machine is en de stal de fabriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

circulair

A

een gesloten kringloop waar zoveel mogelijk wordt hergebruikt en weinig afval is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

compactestadbeleid

A

beleid om meer woningen te bouwen in en dicht tegen de stad aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

creatieve industrie

A

sector die zich bezighoudt met ontwerpen en innoveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

creative stad

A

stad met een hoog aandeel werkenden in de creatieve industrie, vaak mensen met hoge opleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dagelijkse voorziening

A

voorziening waarvan je bijna dagelijks gebruikmaakt, zoals een supermarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

draagvlak

A

het aantal mogelijke klanten dat binnen de reikwijdte van een voorziening woont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

drempelwaarde

A

het minimum aantal mogelijke klanten dat een voorziening nodig heeft om te kunnen blijven bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

duurzame stad

A

toekomstbestendige stad waar zo min mogelijk vervuilen en zo veel mogelijk recyclen en gebruikmaken van duurzame energie centraal staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

file

A

stilstaand verkeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

forens

A

iemand die in een andere plaats woont dan hij werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gespecialiseerde voorziening

A

voorziening waar je heel weinig gebruik van maakt, zoals een bioscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

grondgebonden

A

agrarische productie die plaatsvindt op het land in de directe omgeving van het boerenbedrijf, zoals akkerbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

huishoudverdunning

A

afname van het gemiddelde aantal mensen dat samen in een huis woont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

herinrichting

A

een gebied opnieuw inrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hittestress

A

lichamelijke klachten die worden veroorzaakt door extreme hitte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

inrichting

A

het gebruik van de ruimte voor wonen, werken, verkeer en recreatie, heet ook ruimtegebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

infrastructuur

A

alle voorzieningen die nodig zijn om personen goederen of informatie te vervoeren

21
Q

intensieve akkerbouw

A

akkerbouw met inzet van veel kapitaal en kennis per hectare om een hoge opbrengst te halen

22
Q

intensieve landbouw

A

landbouw met inzet van veel kapitaal en kennis per hectare of dier om een hoge opbrengst te halen

23
Q

intensieve veeteelt

A

veeteelt met inzet van veel kapitaal en kennis per dier om een hoge opbrengst te maken

24
Q

intensivering

A

de productie per hectare of per dier vergroten met machines, kunstmest, bestrijdingsmiddelen en beter pootgoed

25
Q

kennisstad

A

stad als brandpunt voor onderwijs en onderzoek met veel bedrijven en organisaties op het gebied van kennis en innovatie

26
Q

klimaatbestendige inrichting

A

inrichting die wateroverlast, droogte en hitte vermindert

27
Q

klimaatneutraal

A

als niet wordt bijdragen aan klimaatverandering

28
Q

landelijk gebied

A

gebied met weinig bebouwing en veel ruimte, heet ook platteland

29
Q

leefbaarheid

A

mate waarin een gebied geschikt en prettig is om in te leven, zoals een woonwijk

30
Q

mobiliteit

A

de verplaatsing van mensen en goederen met een vervoermiddel

31
Q

niet-grondgebonden

A

agrarische productie die onafhankelijk van het land uitgevoerd kan worden, zoals bio-industrie

32
Q

openbaar vervoer

A

personenvervoer volgens een dienstregeling met trein, bus of metro

33
Q

platteland

A

gebied met weinig bebouwing en veel open ruimte

34
Q

reikweidte

A

de maximale afstand die mensen willen reizen om van een voorziening gebruik te maken

35
Q

re-urbanisatie

A

bevolkingsgroei in een stad na een periode van suburbanistatie

36
Q

ruimtelijke ordening

A

het maken van plannen voor de inrichting van een gebied

37
Q

schaalvergroting

A

productie in steeds grotere eenheden om op die manier de productiekosten te verlagen en de opbrengst te vergroten, in de landbouw: meer dieren of gewassen

38
Q

selectieve migratie

A

migratie vanwege bepaalde kenmerken, zoals leeftijd, inkomen of opleidingsniveau

39
Q

smart city

A

stad waar digitale technologieën worden ingezet door de overheid om de dienstverlening aan de burgers te verbeteren

40
Q

sociale huurwoning

A

goedkope huurwoning voor mensen met een laag inkomen

41
Q

specialisatie

A

zich binnen een bedrijf toeleggen op één product. zoals in de landbouw de keuze voor het verbouwen van één gewas of het houden van één diersoort

42
Q

spits

A

periode op een dag met het meeste verkeer, meestal in de ochtend tot de middag

43
Q

spreidingsbeleid

A

beleid om woningen gelijkmatig over nederland te verdelen

44
Q

verdichting

A

binnen de bestaande steden bijbouwen in lege gebieden om zo de ruimte efficiënter te gebruiken

45
Q

vergroening

A

meer groen aanbrengen in de woonomgeving

46
Q

vertical farm

A

op verschillende verdiepingen telen van gewassen of het houden van dieren

47
Q

vervoersarmoede

A

wanneer iemand door beperkte verplaatsingsmogelijkheden geen dagelijkse activiteiten doen, zoals boodschappen

48
Q

woningsbezetting

A

het gemiddelde aantal mensen dat samen in een huis woont

49
Q

woningdichtheid

A

het aantal woningen per vierkante meter

50
Q

woon-werkverkeer

A

reizen woonplaats en werkplek