h2/3 Flashcards

1
Q

koopkrachtpariteit

A

hoeveel je kan kopen van het geld
bepaald hoe rijk een land is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

manieren naar armoede kijken

A

1 eigenschappen van een land (is modernisering gelukt?)
2 relatie tussen landen (leverancier perifeer export landen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bindingen

A

politieke bindingen (onderdrukken)
cognitieve bindingen (kennis)
affectieve bindingen (wij voelen ons beter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe zijn landen ontstaan?

A

na agrarische revolutie > sociale klasses > meer macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een land (weber)

A

een relatief duurzame politieke organisatie van de menselijke samenleving binnen een bepaald territorium

  • geweldsmonopolie (politie leger (staat) die geweld mag uitoefenen)
    -belastingmonopolie (staat heeft geld nodig en belasting is nodig omdat mensen niet vanuit zichzelf voor het collectief zorgen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

feodale staat

A

geestelijk of krijger kreeg grond van koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dynastieke staat

A

koning werd machthebber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nationale staat

A

nu (koning beetje macht) regering regeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly