H1 t/m H3 Flashcards
Het aanschaffen van goederen en diensten door gezinnen/huishoudens =
Consumeren
Het aanschaffen van goederen en diensten door bedrijven =
Investeren
Wanneer is een product schaars?
Als je er iets voor moet opofferen.
Het inkomen uitgedrukt in een geldbedrag =
Nominaal inkomen
Het inkomen uitgedrukt in het aantal goederen en diensten dat je ervoor kunt kopen =
Reëel inkomen
De dominante strategie =
Jouw voordeligste strategie, ongeacht wat de ander doet.
Als er in 1 cel beide getallen onderstreept zijn, heet dit het
Nash-evenwicht.
Wat is het verschil tussen een stroomgrootheid en voorraadgrootheid?
Een stroomgrootheid wordt over een bepaalde periode gemeten en een voorraadgrootheid op een bepaald tijdstip.
Als de lijn van de Lorenzcurve dichterbij de diagonaal komt te liggen, is er sprake van
nivellering van de inkomens.
De kosten die nodig zijn om een ruil tot stand te brengen, zijn
transactiekosten
Asymmetrische informatie =
Als de partijen niet over dezelfde informatie beschikken.
Als je een afkeer hebt tegen risico’s ben je
risicoavers
Verzekeren =
Het overdragen van risico tegen betaling.
De verzekerde/verzekeringnemer=
De premiebetaler, degene die zich verzekerd.
De betaling per tijdseenheid om verzekerd te zijn =
De premie.