H1 leesvaardigheid Flashcards
1
Q
opsomming
A
eerst/ten eerste, ten tweede, ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens
2
Q
oorzaak-gevolg
A
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is.
3
Q
algemene uitspraak-voorbeeld
A
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
4
Q
voorwaarde
A
als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij.
5
Q
reden (argument)
A
want, omdat, namelijk, immers.
6
Q
conclusie
A
dus, concluderend, dat betekent, kortom.
7
Q
vergelijking
A
net zo als, even … als, in vergelijking met, meer/groter dan.
8
Q
doel-middel
A
waarmee, zodat, om .. te, door middel van, met behulp van.
9
Q
argument te herkennen aan
A
want, omdat, namelijk
- ik vind …, want …