Formuleren 1 Flashcards
1
Q
kennen
A
iets weten of geleerd hebben bijv: ik ken de spelregels van rugby.
2
Q
kunnen
A
in staat zijn om iets te doen bijvoorbeeld : ik kan heel goed dansen.
3
Q
Liggen
A
zich bevinden, rusten bijv: De hond ligt in zijn mand
4
Q
Leggen
A
Iets doen bijvoorbeeld: Sem legt zijn tas op tafel.