H1,2,3,4,5 Flashcards
1
Q
Beziehung
A
de relatie
2
Q
der Nachwuchs
A
de kinderen
3
Q
vernachlässigen
A
verwaarlozen
4
Q
die Angehörigen
A
de familie
5
Q
die herkunft
A
de afkomst
6
Q
tadeln
A
afkeuren
7
Q
verheimlichen
A
geheimhouden
8
Q
hetzen
A
ophitsen/opjagen
9
Q
der Krach
A
de ruzie
10
Q
der Ruf
A
de reputatie
11
Q
beabsichtigen
A
van plan zijn
12
Q
berücksichigen
A
rekeningen houden met
13
Q
vernetzt
A
in een netwerk verbonden
14
Q
die Ausländerquote
A
het percentage buitenlanders
15
Q
die gleichberechtigung
A
de emancipatie
16
Q
das Gemeinwohl
A
het algemeen welzijn
17
Q
das schicksal
A
het lot
18
Q
die Tatsache
A
het feit
19
Q
das Treffen
A
de ontmoeting
20
Q
heiraten
A
trouwen
21
Q
die Hochzeit
A
de bruiloft
22
Q
erwachsen
A
volwassen
23
Q
obdachlos
A
dakloos
24
Q
sich verabreden
A
afspreken
25
duzen
tutoyeren
26
familienstand
de burgerlijke staat
27
er unterhalt
de alimentatie
28
gemütlich
gezellig
29
üble nachrede
smaad
30
verlässlich
betrouwbaar
31
grundschule
basisschool
32
allgemeinbildung
algemene ontwikkeling
33
sonderschule
speciaal onderwijs
34
die gesamtschule
de scholengemeenschap
35
die herausforderung
de uitdaging
36
ie rechtschreibung
de spelling
37
fördern
stimuleren
38
die anforderung
de eis
39
die Fähigkeit
de capaciteit
40
leisten
presteren
41
schwanzen
spijbelen
42
der abiturient
de eindexamenkandidaat
43
die vorlesung
hoorcollege
44
das seminar
werkcollege
45
die lehre
de mbo-opleiding
46
lehren
doceren
47
die studiengebühren
het college geld
48
die studie
het onderzoek
49
die ausbildung
de opleiding
50
das abitur
het vwo-examen
51
die bildung
de ontwikkeling
52
der aufsatz
het opstel
53
die klassenarbeit
het proefwerk
54
der Fehler
de fout
55
die Zensur
het cijfer
56
das Zeugnis
het rapport
57
die Bedeutung
de betekenis
58
die nachlife
de bijles
59
klassenzimmer
klaslokaal
60
die tafel
het bord
61
der mangel
tekort
62
der impfung
de inenting
63
die vorbeugung
de preventie
63
die strapaze
de lichamelijke inspanning
64
nahrhaft
voedzaam
65
der nerv
de zenuw
66
ernährung
de voeding
67
die verdauung
de spijsvertering
68
das gedächtnis
het geheugen
69
der Kreislauf
de bloedcirculatie
70
behindert
gehandicapt
71
der Herausforderer
de uitdager
72
erschöpfen
uitputten
73
die ausdauer
de conditie
74
der Anpiff
het beginsignaal
75
ersetzen
vervangen
76
gute besserung
beterschap
77
die betäubung
de verdoving
78
korperlich
lichamelijke
79
abnehmen
afvallen
80
die drogen
de drugs
81
pflegen
verzorgen
82
de verletzung
de blessure
83
das gelenk
het gewricht
84
der muskel
de spier
85
seelisch
psychisch
86
das fieber
de koorts
87
die nebenwirkung
de bijwerking
88
der ausgleich
de gelijkmaker
88
erliegen
bezwijken
89
die Zucht
de teelt
90
das Ungeziefer
het ongedierte
91
die Gattung
de soort
92
die wachstrumrate
het groeipercentage
93
ernte
oogst
94
heimsuchen
teisteren
95
veröden
ontvruchtbaar worden
96
die verwandlung
de gedaantewisseling
97
die steigerung
verhoging
97
die schicht
de laag
98
das elfenbein
het ivoor
99
das getreide
het graan
100
nachhaltig
duurzaam
101
die miene
de gelaatsuitdrukking
102
das gelände
het terrein
103
die freie wildbahn
de vrije natuur
104
einheimisch
inheems
105
das Dasein
het bestaan
106
quelle
de bron
107
harmlos
ontschuldig
108
winzig
piepklein
109
die kluft
de kloof
110
erzeugen
verwekken
111
es sei denn
tenzij
112
verheerend
verwoestend
113
der wilderer
de stroper
114
das gewebe
het weefsel
115
hereinbrechen
zich uitstorten over
116
gären
gisten
117
das gerippe
het skelet
118
die raststätte
het wegrestaurant
119
die bodenschwelle
de verkeersdrempel
120
der gebrauchtwagen
de tweehands auto
121
die Maut
de tol
122
die baustelle
de wegwerkzaamheden
123
beschleunigen
acceleren
124
die panne
de autopech
125
die Höchstgescwindigkiet
de maximumsnelheid
126
der fahrplan
de dienstregeling
127
die schranke
de slagboom
128
die strecke
het raject
129
der reiseveranstalter
de reisorganisatie
129
das fremdenverkehrsamt
het VVV-kantoor
130
pauschal
all-inclusive
131
ankurbeln
aanzwengelen
131
das kaff
het gehucht
132
der schaffner
de conducteur
133
der stau
de file
134
der Führerschein
het rijbewijs
135
lenken
sturen
136
überholen
inhalen
137
der kreisverkehr
de rotonde
138
das opfer
het slachtoffer
139
die Ampel
het stoplicht
140
die sicherkeit
de veiligheid
141
der fernzeug
de internationale trein
142
bremsen
remmen
143
bequem
comfortabel
144
prallen
botsen
145