H1 Flashcards
à cause de
vanwege
pourtant
echter, toch
tout de suite
meteen, direct
parfois
soms
même
zelfs
ressembler à
lijken op
raconter
vertellen
se prêsenter
zich voorstellen
s’occuper de
zorgen voor, zich bezig houden met
rester
(ver)blijven
aller voir ses amis
zijn vrienden bezoeken
chez (moi)
bij (mij thuis)
ensemble
samen
aller chercher quelqu’un
iemand ophalen
la rencontre
de ontmoeting
je vois
ik zie, ik snap het
seul(e)
alleen, enig
avoir le temps
de tijd hebben
la date
de datum
la semaine
de week
meteen, direct
tout de suite
som
parfois
zelfs
même
de cavia
le cochon d’inde
bij (mij thuis)
chez (moi)
le poisson rouge
de goudvis
het konijn
le lapin
Kerstmis
Noël
Pasen
Pâques
de tijd hebben
avoir le temps
zich voorstellen
se présenter
zorgen voor/ zich bezig houden met
s’occuper de
ontmoeten
rencontrer
vertellen
raconter
autrefois
vroeger
aujourd’hui
vandaag, tegenwoordig
au cours de
in de loop van
il y a (+temps)
(+tijd) geleden
peu à peu
stukje bij beetje
la demi-soeur
de halfzus
divorce
de scheiding
le couple
het stel, het koppel
se marier
trouwen
un (enfant) sur deux
een op de twee (kinderen)
le droite ( de vote)
het (stem) recht
le sentiment
het gevoel
le sens
de betekenis
sinon
zo niet, anders
quelques
een paar, enkele
abondonner
verlaten, in de steek laten
choisir
kiezen
obéir à
gehoorzamen aan
agrandir
groter maken, vergroten
se composer de
bestaan uit
de zoon
le fils
de schoon-/stiefvader
le beau-père
de schoon-/stiefmoeder
la beau-mère
vroeger
autrefois
vandaag, tegenwoordig
aujourd’hui
bestaan uit
se composer de
een paar, enkele
quelques
het noorden
le nord
het ooster
l’est
het zuiden
le sud
het westen
l’ouest
het gevoel
le sentiment
verlaten, in de steek laten
abandonner
(+tijd) geleden
il y a (+temps)