H1 Flashcards

1
Q

Democratie

A

Bestuur waarbij het volk beslist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Grondrechten

A

Belangrijkste rechten van burgers in de grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Grondwet

A

Wet waarin staat hoe een staat geregeerd wordt en wat de grondrechten van burgers zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mensenrechten

A

rechten van alle mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rechtsstaat

A

Staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Standenmaatschappij

A

Maatschappij waarin de bevolking verdeeld is in standen met eigen rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tijd van pruiken en revoluties

A

Zevende tijdvak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Westers

A

West Europees en Amerikaans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Burgerlijk recht

A

Wetten die gelden voor de verhouding tussen overheid en burgers en tussen burgers onderling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Constitutionele monarchie

A

Koninkrijk waarin de koning zich moet houden aan de grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Democratische revolutie

A

Ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dienstplicht

A

Als burgers de staat moeten dienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kiesrecht

A

Het recht om te stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Referendum

A

Volksstemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Scheiding van kerk en staat

A

Als godsdienstige organisaties en de overheid zich niet met elkaar bemoeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Staatsgreep

A

Gewelddadige machtsovername

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Symbool

A

Iets met een bepaalde betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Eenheidsstaat

A

Staat waarin gemeente en provincie gehoorzamen aan het landsbestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Franse Tijd

A

De jaren toen Nederland onder sterke Franse invloed stond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Algemeen kiesrecht

A

Wanneer iedereen mag stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Inlijven

A

Opnemen in eigen staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Openbare school

A

Door de overheid gestichte school

23
Q

Patriot

A

Voorstander van democratie in Nederland

24
Q

Rijksoverheid

A

Landsbestuur

25
Q

Abolitionisme

A

Beweging voor afschaffing van slavenhandel en slavernij

26
Q

Racisme

A

Idee dat er mensen rassen zijn waarvan de ene beter is dan de ander

27
Q

Superioriteitsgevoel

A

Dat jij je beter voelt dan anderen

28
Q

Bestuur waarbij het volk beslist

A

Democratie

29
Q

Belangrijkste rechten van burgers in de grondwet

A

Grondrechten

30
Q

Wet waarin staat hoe een staat geregeerd wordt en wat de grondrechten van burgers zijn

31
Q

rechten van alle mensen

A

Mensenrechten

32
Q

Staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden

A

Rechtsstaat

33
Q

Maatschappij waarin de bevolking verdeeld is in standen met eigen rechten en plichten

A

Standenmaatschappij

34
Q

Zevende tijdvak

A

Tijd van pruiken en revoluties

35
Q

West Europees en Amerikaans

36
Q

Wetten die gelden voor de verhouding tussen overheid en burgers en tussen burgers onderling

A

Burgerlijk recht

37
Q

Koninkrijk waarin de koning zich moet houden aan de grondwet

A

Constitutionele monarchie

38
Q

Ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd

A

Democratische revolutie

39
Q

Als burgers de staat moeten dienen

A

Dienstplicht

40
Q

Het recht om te stemmen

41
Q

Volksstemming

A

Referendum

42
Q

Als godsdienstige organisaties en de overheid zich niet met elkaar bemoeien

A

Scheiding van kerk en staat

43
Q

Gewelddadige machtsovername

A

Staatsgreep

44
Q

Iets met een bepaalde betekenis

45
Q

Staat waarin gemeente en provincie gehoorzamen aan het landsbestuur

A

Eenheidsstaat

46
Q

De jaren toen Nederland onder sterke Franse invloed stond

A

Franse Tijd

47
Q

Wanneer iedereen mag stemmen

A

Algemeen kiesrecht

48
Q

Opnemen in eigen staat

49
Q

Door de overheid gestichte school

A

Openbare school

50
Q

Voorstander van democratie in Nederland

51
Q

Landsbestuur

A

Rijksoverheid

52
Q

Beweging voor afschaffing van slavenhandel en slavernij

A

Abolitionisme

53
Q

Idee dat er mensen rassen zijn waarvan de ene beter is dan de ander

54
Q
A

Superioriteitsgevoel