grundwortschatz Flashcards
voor
vor
achter
hinter
links
links
rechts
rechts
en
und
of
oder
maar
aber
dus
also
ook
auch
maken, doen
machen
makkelijk
leicht
moeilijk
schwierig
al
schon
altijd
immer
nooit
nie
meestal
meistens
soms
manchmal
hoe vaak
wie oft
vaak
oft
alleen maar, slechts
nur
alleen (persoon)
allein
misschien
vielleicht
als
wenn
mogelijk
möglich
alstublieft
bitte
beginnen
anfangen
naast
neben
bijna
fast
bijvoorbeeld
zum Beispiel
nodig hebben
brauchen
bovendien
außerdem
daar
dort, da
nu
jetzt
daarom
darum
de taal
die Sprache
duren
dauern
een beetje
ein bisschen
eerst
zuerst
enkele
einige
er is/zijn
es gibt
even(tjes)
mal
geen
kein(e)
graag
gern(e)
graag gedaan
gern geschehen
helaas niet
leider nicht
het spijt me
es tut mir Leid
hoe gaat het met je?
wie geht es dir?
iets
etwas
niets
nichts
juist, precies
genau
klaar
fertig
kort
kurz
ongeveer
ungefähr
vandaag
heute
overmorgen
übermorgen
gisteren
gestern
eergisteren
vorgestern
maandag
der Montag